ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6171

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 5290
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E. Heyning - Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging dienstbetrekking tijdens arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 18 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over het recht op ziekengeld. Eiser had zijn dienstbetrekking beëindigd met zijn werkgever, Gebr. Zonneveld BV, terwijl hij arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde vervolgens om ziekengeld aan eiser uit te betalen, omdat hij volgens hen zijn recht op loondoorbetaling had prijsgegeven door de beëindiging van het dienstverband tijdens zijn ziekte.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met de omstandigheden waaronder eiser de overeenkomst tot beëindiging van zijn dienstverband had getekend. Eiser had aangevoerd dat hij ten tijde van de beëindiging niet ziek was, maar de rechtbank concludeerde dat hij wel degelijk arbeidsongeschikt was op het moment van ondertekening. De rechtbank baseerde haar oordeel op medische rapportages en verklaringen van eiser en zijn werkgever, waaruit bleek dat eiser psychische klachten had en onder druk was gezet om de overeenkomst te tekenen.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid en dat het Uwv had moeten afzien van het opleggen van een maatregel. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien door het besluit van het Uwv te herroepen en eiser met ingang van 1 maart 2010 recht op ziekengeld toe te kennen, met een korting van 50%. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden waaronder een werknemer een beëindigingsovereenkomst tekent, vooral in situaties van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv vernietigd en de rechten van eiser hersteld, wat een belangrijke uitspraak is binnen het bestuursrecht en socialezekerheidsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 5290 ZW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: mr. S. Faber, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2010 heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 1 maart 2010 ziekengeld uit te betalen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 mei 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 september 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 oktober 2010, aangevuld bij brief van 10 november 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 maart 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door M.L. Steeksma.
2. Overwegingen
2.1 Eiser was sinds 2007 werkzaam bij Gebr. Zonneveld BV. Op 26 januari 2010 heeft eiser met de werkgever overeengekomen om het arbeidscontract met wederzijds goedvinden per 27 februari 2010 te beëindigen.
2.2 Op 2 februari 2010 heeft eiser zich ziek gemeld. Ook na 27 februari 2010 was eiser nog ziek. Verweerder heeft het ziekengeld van eiser blijvend geheel geweigerd, omdat – zo blijkt uit het verweerschrift – de beëindiging van het dienstverband is overeengekomen tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid, waardoor eiser zijn recht op loondoorbetaling heeft prijsgegeven en onnodig een beroep doet op de Ziektewet.
2.3 Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het overeenkomen van de beëindiging van het dienstverband niet ziek was. Verder heeft eiser aangevoerd dat geen sprake is geweest van een mislukte werkhervatting. Eiser heeft na het tekenen van de overeenkomst het werk normaal hervat.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Artikel 45, eerste lid, aanhef onder j, Zw luidt:
“Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49”
2.6 Artikel 45, zevende lid, Zw luidt:
“Onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid.”
2.7 Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever met de benadelingshandeling in het kader van art. 45, eerste lid, sub j, ZW in het bijzonder het oog heeft gehad op situaties waarin de werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het ongeschiktheidsrisico reeds is ingetreden (CRvB 2 december 1998, LJN AA8998).
2.8 De vraag die als eerste beantwoord dient te worden is dan ook of eiser op het moment dat hij de overeenkomst tot beëindiging van het dienstverband tekende, reeds arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Uit de medische rapportages, het verslag van de hoorzitting en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat eiser in november 2009 geconfronteerd werd met een voor hem onverwacht echtscheidingsverzoek. Tevens bleek eiser toen dat er grote schulden (onder andere door een DSB-hypotheek) waren ontstaan. Deze omstandigheden hebben geleid tot psychische klachten bij eiser. Weliswaar heeft hij in de periode daarna nog doorgewerkt, maar hij voelde zich als een ‘zombie’ en heeft hij zich in verband daarmee regelmatig ziek gemeld. Volgens de werkgever zou eiser zich veelvuldig hebben verslapen. Eiser was blijkens een verklaring van de werkgever ziek van 18 januari 2010 tot en met 26 januari 2010. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij op 26 januari 2010 weer zou gaan werken, maar zich had verslapen. Zijn werkgever heeft hem toen opdracht gegeven niet te gaan werken, maar zich ’s middags op kantoor te melden. Daar werd eiser geconfronteerd met de te tekenen overeenkomst voor beëindiging van zijn dienstverband. De werkgever heeft eiser volgens zijn verklaring onder druk gezet om de overeenkomst te tekenen en dat heeft hij gedaan omdat de werkgever hem verzekerde dat hij recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet zou hebben.
2.9 De verzekeringsarts heeft eiser op 10 mei 2010 onderzocht en geconcludeerd dat eiser, gezien de forse psychosociale problematiek en het forse spanningsbeeld met concentratieverlies, niet tot arbeid in staat is. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiser op 10 september 2010 op het spreekuur gezien. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser na 26 januari 2010 weliswaar heeft hervat maar dat sprake is van een mislukte werkhervatting. De situatie van eiser is niet wezenlijk anders en er is vrij snel sprake geweest van recidief, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
2.10 Nu de bevindingen van de (bezwaar-)verzekeringsarts overeenkomen met hetgeen door eiser terzake van zijn situatie in de periode november 2009 tot maart 2010 is verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie dat eiser vanaf januari 2010 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en dat van 27 januari 2010 tot 2 februari 2010 sprake is geweest van een mislukte werkhervatting.
2.11 Uit het voorgaande volgt dat eiser zijn loonaanspraken prijs heeft gegeven op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico reeds was ingetreden.
2.12 Artikel 45, tweede lid, Zw bepaalt dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging kan worden verweten. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2.13 Derhalve dient de vraag te worden beantwoord of elke vorm van verwijtbaarheid voor de gedraging van eiser ontbreekt. De medische gegevens bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de psychische toestand van eiser zodanig was dat hem zijn gedraging niet viel aan te rekenen. Verder is niet gebleken dat de medische toestand van eiser zodanig was dat het enkele bestaan van het dienstverband negatieve gevolgen voor zijn gezondheid zou hebben. De omstandigheid dat de werkgever druk op eiser zou hebben uitgeoefend om de overeenkomst te tekenen leidt niet tot de conclusie dat de gedraging in het geheel niet aan eiser kan worden toegerekend.
2.14 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Daaruit volgt dat een maatregel moet worden opgelegd.
2.15 Niet gebleken is dat verweerder zich heeft beraden op de vraag of eiser de gedraging verminderd is toe te rekenen, gelet op de omstandigheden van dit geval. Daarmee berust het bestreden besluit op een onvoldoende motivering. Het besluit zal dan ook worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Awb.
2.16 Gelet op de omstandigheden van dit geval is de rechtbank van oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Daartoe is overwogen dat niet in geschil is dat bij eiser ten tijde van belang sprake was van forse psychosociale problematiek en een fors spanningsbeeld met concentratieverlies. Verder is niet betwist dat eiser door zijn werkgever onder druk is gezet de overeenkomst te tekenen.
2.17 Ingevolge artikel 8 van de Beleidsregel maatregelen UWV wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 50% indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
2.18 De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding op voet van artikel 8:74, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 15 april 2010 te herroepen en te bepalen dat eiser met ingang van 1 maart 2010 recht heeft op ziekengeld, waarbij een maatregel wordt opgelegd van 50%. Verder bepaalt de rechtbank dat de door eiser gevraagde kosten in bezwaar aan hem worden vergoed, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, zijnde een bedrag van € 874,--.
2.19 Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling als hierna bepaald.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 21 september 2010;
3.3 herroept het besluit van 15 april 2010;
3.4 bepaalt dat aan eiser met ingang van 1 maart 2010 ziekengeld toekomt, waarbij een maatregel is opgelegd van 50%;
3.5 bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de kosten die eiser in bezwaar heeft moeten maken, zijnde een bedrag van € 874,--, aan eiser vergoedt;
3.6 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.7 veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,--, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.8 gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 41,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning - Huydecoper, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.