ECLI:NL:RBHAA:2011:BS1670

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740607-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een honkbalknuppel na onenigheid over hennepkwekerij

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 8 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 13 mei 2011 in Koog aan de Zaan, na een conflict over een hennepkwekerij, het slachtoffer met een honkbalknuppel tweemaal op het hoofd geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die hierdoor twee hoofdwonden en een kneuzing van het kraakgewricht opliep en een dag in het ziekenhuis moest worden opgenomen. De rechtbank nam in overweging dat slachtoffers van geweldsdelicten vaak langdurige psychische schade ondervinden.

De rechtbank overwoog dat het beroep op noodweer niet opging, omdat de reactie van de verdachte niet proportioneel was ten opzichte van de dreiging die het slachtoffer vormde. De verdachte had bovendien een traangasbus bij zich, wat een minder gewelddadige manier van verdedigen had kunnen zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank volgde het advies van de reclassering en legde een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een gedragsinterventie.

De rechtbank verklaarde bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een schadevergoeding van €750,- aan het slachtoffer toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740607-11
Uitspraakdatum: 8 september 2011
Tegenspraak
verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Zaanstad,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem, te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 13 mei 2011 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen en/of in, dan wel in de richting van, het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of een of meermalen (met kracht) met een knuppel, althans een slagvoorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 mei 2011 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen en/of in, dan wel in de richting van, het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of een of meermalen (met kracht) met een knuppel, althans een slagvoorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie gevorderd dat deze dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 5.160,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4. Bewijs
4.1. Bewijsoverwegingen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft primair aangevoerd dat er geen sprake is van enig bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit met voorbedachten rade heeft begaan en daarvan dient te worden vrijgesproken. Evenmin kan volgens de raadsman verdachte veroordeeld worden voor poging doodslag, aangezien dat feit niet afzonderlijk maar impliciet is ten laste gelegd. Volgens de raadsman zijn de verklaringen van het slachtoffer, onder meer inhoudende dat verdachte hem tweemaal zou hebben beschoten, leugenachtig. Daarbij heeft het slachtoffer, gelet op de medische gegevens, uiterst geringe schade opgelopen. Het slachtoffer doet zich veel zieliger voor dan hij is, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank leest de tenlastelegging, zoals deze door de officier van justitie ook is bedoeld, aldus, dat primair poging moord en impliciet (bij schrapping van de woorden "met voorbedachten rade") poging doodslag is te laste gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is inderdaad niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd het slachtoffer, [slachtoffer], van het leven te beroven. De rechtbank overweegt dat van voorbedachte rade sprake is indien de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten aangetroffen in het dossier om aan te nemen dat het ten laste gelegde feit met voorbedachten rade is gepleegd.
Verdachte heeft ontkend het slachtoffer met een vuurwapen te hebben beschoten. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard, dat hij het slachtoffer met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd sloeg. De slag was zo hard dat de knuppel daardoor kapotging. Met het overgebleven stuk van de knuppel sloeg hij daarna nog een keer in de richting van het slachtoffer.
De verklaring van het slachtoffer dat hij zou zijn beschoten met een vuurwapen door verdachte, omdat hij twee keer een knal heeft gehoord, vindt inderdaad geen steun in enig ander wettig bewijsmiddel. Uit de geneeskundige verklaring van arts [arts] van 31 mei 2011 (dossierpagina 64-65), blijkt dat de letsels op het hoofd van het slachtoffer, goed passen bij een scheurwond zoals door stomp inwerkend geweld, bijvoorbeeld met een knuppel, zoals verdachte heeft verklaard. Daarbij past de wond op het hoofd van het slachtoffer (letsel 1) goed bij een slag met de intacte knuppel en de wond op het achterhoofd (letsel 2) bij een slag met de gebroken knuppel. Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank het meermalen met kracht met een knuppel tegen het hoofd van het slachtoffer slaan, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte dat hij, door krachtig met de knuppel op het hoofd van [slachtoffer] te slaan, het risico nam dat [slachtoffer] dit niet zou overleven. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het menselijk hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel van het menselijk lichaam vormt en dat het met kracht uitoefenen van geweld op het hoofd bijzonder risicovol en levensbedreigend kan zijn. Bovendien blijkt uit een tapgesprek (dossierpagina 143), dat verdachte zich hiervan ook bewust was gelet op zijn zeggen: "Die Turk ehh.. die ehh.. ja. Ik weet niet of die er nog is".
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
Primair
hij op 13 mei 2011 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht met een knuppel tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
6. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat verdachte dient te worden vrijgesproken, dan wel dat er sprake is van noodweerexces en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd -kort gezegd- dat op het moment dat verdachte boven kwam, zag dat het slachtoffer en zijn vriend [getuige 1] aan het worstelen waren en verdachte tevergeefs riep "Kappen nou!" een noodweersituatie ontstond. Voorts was verdachte opgefokt, wat volgens de raadsman een hevige gemoedsbeweging veroorzaakte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de door verdachte en getuige [getuige 1] ter zitting afgelegde verklaringen kan het volgende worden vastgesteld.
Vanwege een onenigheid met het slachtoffer met betrekking tot de door verdachte opgezette hennepkwekerij in een bovengedeelte van het pand dat door het slachtoffer werd bewoond, is verdachte op 13 mei 2011 met zijn vriend [getuige 1] naar dit pand gegaan om daar aanwezige hennepplanten en materialen op te halen. Op het moment dat zij bij het pand aankwamen, ontstond er al ruzie en bleek het slachtoffer niet aanspreekbaar. Het slachtoffer gaf te kennen dat verdachte eerst € 100,- moest betalen voordat hij zijn spullen mocht weghalen. Verdachte en [getuige 1] zijn vervolgens naar de woning van verdachte gegaan om € 100,- op te halen. Verdachte was op dat moment behoorlijk opgefokt en was dat nog steeds toen hij samen met [getuige 1] terugkeerde naar de woning van het slachtoffer. In verband met de eerdere conflictsituatie had verdachte een busje traangas in zijn zak meegenomen. Het slachtoffer bleek bij terugkomst nog steeds niet aanspreekbaar. In aanwezigheid van het slachtoffer, werd vervolgens een begin gemaakt met het knippen van de hennep. Verdachte liep op enig moment naar beneden om zakken uit zijn auto te halen om daar zijn spullen in te doen. De sfeer was op dat moment gespannen. Toen hij weer naar boven liep, hoorde verdachte het slachtoffer en [getuige 1] schreeuwen. Boven gekomen, zag hij dat het slachtoffer op [getuige 1] zat, die op de grond lag. Verdachte probeerde vervolgens het slachtoffer van [getuige 1] af te trekken, maar dat lukte niet. Daarop heeft verdachte een honkbalknuppel gepakt en het slachtoffer op zijn hoofd geslagen. Vervolgens kroop het slachtoffer weg. Daarna heeft verdachte het slachtoffer nog een klap met de afgebroken knuppel op zijn hoofd gegeven. Verdachte en [getuige 1] zijn toen weggerend.
Gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] ter zitting acht de rechtbank het aannemelijk dat het slachtoffer toen hij op [getuige 1] zat, [getuige 1] vastgepakt had bij diens kleding, op borsthoogte en niet, zoals verdachte zelf heeft verklaard, dat het slachtoffer [getuige 1] probeerde te wurgen. [getuige 1] kon zich, zo heeft hij zelf verklaard, nog wel wat bewegen en zich met zijn handen weren.
De voorwaarden voor de aanvaarding van een beroep op noodweer houden volgens art. 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. In de vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging wordt de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit tot uitdrukking gebracht.
De hiervoor beschreven aanval van het slachtoffer jegens [getuige 1] levert weliswaar een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [getuige 1]'s lijf op, waartegen verdachte hem mocht verdedigen, maar het gevaar van het gebruik van het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dat heeft aangewend, te weten het tweemaal met een honkbalknuppel tegen het hoofd van het slachtoffer slaan, staat niet in verhouding tot het gevaar waarin de vriend van verdachte op dat moment in verkeerde. Immers het slachtoffer zat op de vriend van verdachte en had hem vastgepakt ter hoogte van de borst bij de kleding. Bovendien had verdachte samen met zijn vriend een getalsmatig overwicht op het slachtoffer en had verdachte ook een traangasbusje bij zich, dat hij had kunnen gebruiken zonder gevaar voor het slachtoffer. Het beroep op noodweer gaat mitsdien niet op.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces, zoals door de verdediging is bepleit, is evenmin plaats. Daarvoor is immers vereist dat de hevige gemoedsbeweging het gevolg is van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De 'opgefokte toestand' waarin verdachte volgens de raadsman verkeerde bestond echter - zo blijkt uit de ter zitting afgelegde verklaringen van verdachte en de getuige [getuige 1] - al vanaf het moment dat verdachte en [getuige 1] die avond eerder het slachtoffer troffen en werd niet veroorzaakt door de latere aanval van het slachtoffer tegen [getuige 1].
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 8 augustus 2011 en het pro justitia rapport van psycholoog drs. R.S. Turk van 12 augustus 2011 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met een knuppel tweemaal krachtig op het hoofd van het slachtoffer geslagen nadat tussen verdachte en het slachtoffer onenigheid was ontstaan met betrekking tot een door verdachte ingerichte hennepkwekerij. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij aldus een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer met het risico hem dodelijk te verwonden. Het slachtoffer heeft door toedoen van verdachte twee hoofdwonden en een kneuzing van het kraakgewricht opgelopen, is naar het ziekenhuis vervoerd en daar een dag opgenomen. Slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict ondervinden naast de lichamelijke gevolgen - zo leert de ervaring - , nog lange tijd nadien psychische schade.
Uit voormeld rapport van de gezondheidszorgpsycholoog R.S. Turk komt naar voren dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte kan dan ook voor zijn gedrag verantwoordelijk worden gehouden. De psycholoog adviseert om verdachte ten aanzien van het plegen van het feit volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Verdachte heeft een verkeerde keuze gemaakt. Zinnig is verdachte te leren in de toekomst verstandiger keuzes te maken. Om hem daarbij te helpen zal Reclassering Nederland verdachte een trainingsaanbod doen.
Reclassering Nederland adviseert in haar rapport een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen en hierbij als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie te stellen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie in het Pro Justitia rapport van de deskundige voornoemd en maakt deze tot de hare. Ook het advies van de Reclassering zal de rechtbank volgen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, welke de rechtbank iets lager zal stellen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken met het door het slachtoffer opgelopen letsel worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de Reclassering gedurende de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.160,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de kosten voor een ambulance en de kosten voor behandeling in het ziekenhuis (AMC).
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft onderbouwd dat en waarom hij hiervoor niet verzekerd is. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet in deze vordering ontvangen.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft tevens een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat een gedeelte van deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en de rechtbank niet onevenredig zwaar is belast met deze vordering. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 750,-.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat hij dient deel te nemen aan een cognitieve vaardigheidstraining en een leefstijltraining.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 750,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. J.G. Tielenius Kruythoff en mr. V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 september 2011.
Mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.