ECLI:NL:RBHAA:2011:BS8683

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3096, 10-3300, 10-3301, 10-3344, 10-3345, 10-3346, 10-3348, 10-3374, 10-3412, 10-3449
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.J. van Brussel
  • A.C. Terwiel-Kuneman
  • L. Beijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van persoonsgebonden vrijstelling voor permanente bewoning van recreatiewoningen op chaletpark

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland om hen een persoonsgebonden vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het permanent wonen in hun recreatiewoningen op een chaletpark. De rechtbank heeft op 12 september 2011 uitspraak gedaan. De eisers, die al sinds 31 oktober 2003 in hun recreatiewoningen verblijven, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 6 april 2009 waarin de vrijstellingen zijn geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de verweerder ten onrechte de persoonlijke belangen van eisers niet heeft meegewogen bij de beslissing om de vrijstellingen te weigeren. De rechtbank stelt vast dat het huidige gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de persoonlijke omstandigheden van de eisers, zoals hun financiële situatie en de onmogelijkheid om elders te wonen, niet zijn onderzocht door de verweerder. De rechtbank concludeert dat de beslissing van de verweerder berust op een onzorgvuldig onderzoek en een onjuiste motivering, en vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank gelast de verweerder om opnieuw te beslissen op bezwaar, waarbij de persoonlijke belangen van eisers in de afweging moeten worden meegenomen. De rechtbank heeft ook proceskostenveroordelingen uitgesproken ten gunste van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10-3096, 10-3300, 10-3301, 10-3344, 10-3345, 10-3346, 10-3348, 10-3374, 10-3412 en 10-3449
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2011
in de zaak van:
[eiser 1], eiser 1,
[eiser 2], eiser 2,
[eisers 3], eisers 3,
[eiser 4], eiser 4,
[eiser 5], eiser 5,
[eiser 6], eiser 6, gemachtigden mr. drs. R.T.M. Lagerweij en mr. drs. J.M. Stedelaar,
[eisers 7], eisers 7,
[eiser 8], eiseres 8,
[eisers 9], eisers 9, gemachtigde W. Hilbink,
[eiser 10], eiser 10,
allen tezamen te noemen eisers,
allen wonende op chaletpark ‘[naam]’ te [plaatsnaam],
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,
verweerder,
derde partij:
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
gemachtigde: mr. M. Jue, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 6 april 2009 heeft verweerder geweigerd eisers een persoonsgebonden vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor het permanent wonen in hun recreatiewoningen op het chaletpark ‘[naam]’ aan de [adres], op respectievelijk de nummers [nummers], te [plaatsnaam].
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 juni 2010 heeft verweerder met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften de bestreden besluiten in stand gelaten onder aanpassing van de motivering.
Tegen deze besluiten hebben eisers beroep ingesteld.
Eiser 8 heeft bij fax van 19 augustus 2010 aanvullende stukken toegezonden.
De beroepen zijn ter zitting van 12 juli 2011 gelijktijdig behandeld. Eisers [eiser 2], [eiser 4], [eiser 5], [eiser 6], [eiser 8] en [eiser 9] zijn in persoon verschenen. Eiser [eiser 6] werd bijgestaan door zijn gemachtigden. Eiser [eiser 9] werd bijgestaan door zijn gemachtigde. H.S.J. Wortel is verschenen als woordvoerder van eiser [eiser 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Meyer en E. Kluijskens, beiden werkzaam bij de gemeente Wormerland.
De derde partij en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Eisers gebruiken hun recreatiewoningen gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam], op chaletpark ‘[naam]’, ten behoeve van permanente bewoning. De recreatiewoningen zijn in 2000/2001 gerealiseerd en eisers bewonen hun woningen in ieder geval sedert 31 oktober 2003 onafgebroken. Eisers staan allen sinds een tijdstip dat gelegen is voor 31 oktober 2003 ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: gba) op het adres van hun recreatiewoning.
2.2 Ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Wormerland’ heeft het terrein de bestemming ‘Verblijfsrecreatieve doeleinden 2 (niet-bedrijfsmatig)’. Ingevolge artikel 16.1.1., aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor het bieden van recreatief verblijf aan personen – die elders hun hoofdverblijf hebben – in tot het recreatieterrein behorende recreatieverblijven, met daarbij behorende bouwwerken, voorzieningen en open terreinen ten dienste van deze bestemmingen, waarbij geldt dat recreatief nachtverblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 16.5, aanhef en onder a, b en c, van de planvoorschriften is verboden het gebruik, het in gebruik geven of laten gebruiken van gebouwen en bouwwerken van recreatieverblijven anders dan voor recreatieve doeleinden, anders dan voor recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben, en voor permanente bewoning.
2.3 Verweerder legt aan de weigeringen vrijstelling te verlenen ten grondslag dat het permanent wonen op het chaletpark in strijd is met het bestemmingsplan omdat permanente bewoning op het chaletpark niet is toegestaan. Verweerder ziet geen grond medewerking te verlenen aan persoonsgebonden vrijstellingen van het bestemmingsplan.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingevoerd. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo van toepassing blijft indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend. De aanvragen zijn ingediend op respectievelijk 25 maart 2008 (eiser 2), 7 april 2008 (eiser 1), 15 april 2008 (eiser 6), 17 april 2008 (eisers 3, 4 en 10), 18 april 2008 (eisers 7), 21 april 2008 (eiser 5) en 25 april 2008 (eisers 8 en 9). Hieruit volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding.
2.5 Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en met ingang van die datum is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Volgens het overgangsrecht – artikel 9.1.11 van de Invoeringswet Wro – blijven de bepalingen uit de WRO van toepassing op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 juli 2008. Hieruit volgt dat de WRO van toepassing is op dit geding.
2.6 Artikel 19, derde lid, van de WRO bepaalt dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
2.7 Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985, zoals dat van 1 juni 2007 tot 1 juli 2008 luidde, komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning, mits:
1e. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;
3e. de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onder g, in elk geval geweigerd, indien verlening in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 gevoerd handhavingsbeleid ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen.
2.8 Vaststaat dat het huidige gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorts wordt voldaan aan de in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985 neergelegde vereisten.
2.9 Beoordeeld dient te worden of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot weigering om de vrijstellingen te verlenen heeft kunnen komen, waarbij, nu op 31 oktober 2003 geen sprake was van een door verweerder gevoerd handhavingsbeleid, blijkens de Nota van Toelichting op de wijziging Bro 1985 van 9 maart 2007, strenge eisen worden gesteld aan de motiveringsplicht van verweerder.
2.10 Verweerder heeft geweigerd vrijstelling te verlenen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat permanente bewoning van de recreatiewoningen op het chaletpark ‘[naam]’ niet is toegestaan. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan mocht op het terrein gerecreëerd worden, permanente bewoning was niet toegestaan. Ook in het huidige bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Wormerland’ staat uitdrukkelijk vermeld dat permanente bewoning op het chaletpark is uitgesloten. Het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid is erop gericht woningbouw in het buitengebied te weren. Het gebied waar het recreatiepark ‘[naam]’ ligt, valt binnen de rijksbufferzone Amsterdam-Purmerend. Daarnaast is het bestemmingsplan gebaseerd op het streekplan Noord-Holland Zuid waarin uitdrukkelijk staat dat bepaalde functies in het agrarisch gebied mogen worden omgezet op een aantal functies na. Een van die uitzonderingen die expliciet niet worden toegestaan is het omzetten van een recreatiebestemming naar een woonbestemming. Permanent bewonen is ongewenst, omdat het buitengebied voor iedereen toegankelijk moet zijn om te recreëren. Permanente bewoning heeft tot gevolg dat er meer vraag naar recreatiewoningen ontstaat. Dit heeft verdere ‘verstening’ van het buitengebied tot gevolg hetgeen in het geheel niet wenselijk is. Het afgeven van een persoonsgebonden vrijstelling gaat in tegen het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het afgeven van een persoonsgebonden vrijstelling zorgt ervoor dat er voor een langere periode in feite een woonwijk wordt gecreëerd in het buitengebied. De persoonlijke belangen, zoals de financiële situatie, spelen bij de weigering of toekenning van een persoonsgebonden vrijstelling geen rol. Deze belangen dienen meegewogen te worden bij de daadwerkelijke handhaving, aldus verweerder.
2.11 De rechtbank volgt niet de stelling van eisers 4 en 5 dat in hun geval geen sprake is van permanente bewoning van hun recreatiewoning nu zij gedurende een aantal weken niet aanwezig zijn in de recreatiewoning omdat zij dan in het buitenland verblijven. In het kader van de weigering van een persoonsgebonden vrijstelling is deze stelling niet relevant omdat eisers beiden als eigenaar en bewoner hebben verzocht om afgifte van een persoonsgebonden vrijstelling voor het permanent bewonen van hun recreatiewoning. In geval eisers 4 en 5 hun woning niet permanent zouden bewonen, zouden zij niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985 en zouden zij reeds daarom niet in aanmerking kunnen komen voor een persoonlijke vrijstelling. Eisers kunnen deze grond alsnog aanvoeren in het kader van een eventueel door verweerder te starten handhavingsprocedure. Deze beroepsgrond wordt verworpen.
2.12 De stelling van eisers dat, nu zij zich op uitnodiging van verweerder hebben laten inschrijven in de gba en de bij de inschrijving in de gba betrokken gemeenteambtenaar er niet op heeft gewezen dat het permanent bewonen van een recreatiewoning niet is toegestaan, zij erop mochten vertrouwen dat permanent bewonen was toegestaan, faalt. Vooropgesteld moet worden dat in de akten van levering met betrekking tot het gebruik door kopers is opgenomen ‘koper verklaarde uitdrukkelijk ermee bekend te zijn dat permanente bewoning niet is toegestaan’. Hieruit volgt dat eisers op de hoogte waren van het feit dat permanente bewoning van de recreatiewoning niet was toegestaan. Niet is gebleken dat verweerder eisers expliciet heeft uitgenodigd zich te laten inschrijven in de gba van de gemeente Wormerland. Het feit dat eisers zich op het adres van hun recreatiewoning in de gba konden laten inschrijven, duidt niet op het toestaan van permanent bewonen door verweerder. Dat de betrokken gemeenteambtenaar er niet op heeft gewezen dat permanent bewonen van een recreatiewoning niet is toegestaan, kan niet worden aangemerkt als een toezegging waar eisers uit mochten concluderen dat permanente bewoning in strijd met het bestemmingsplan wel zou zijn toegestaan. Evenmin is gebleken dat door verweerder concrete toezeggingen zijn gedaan waardoor eisers erop konden vertrouwen dat zij in strijd met geldende regelgeving permanent mochten wonen in hun recreatiewoningen. Deze beroepsgrond wordt verworpen.
2.13 Eiser 4 betoogt dat hij niet op de hoogte was van het feit dat permanente bewoning van de recreatiewoning niet was toegestaan en dat hij pas drie dagen voor het passeren van de akte van levering bij de notaris, na ontvangst van de akte hiervan op de hoogte kwam. Dit komt echter voor zijn eigen rekening en risico en is, anders dan eiser stelt, geen belang waarmee verweerder rekening behoorde te houden. Deze beroepsgrond wordt verworpen.
2.14 Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte spreekt over het binnen het bestemmingsplan omzetten van een recreatiebestemming naar een woonbestemming. Eisers vragen om een persoonsgebonden vrijstelling en niet om een wijziging van het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de vrijstelling ziet op het gedurende een zekere periode toestaan van het gebruik van de recreatiewoningen ten behoeve van bewoning. Wijziging in het gebruik kan beschouwd worden als het, zij het niet permanent, omzetten van een functie als bedoeld in het streekplan Noord-Holland Zuid.
2.15 Eisers 1, 2, 3, 4 en 5 betogen dat geen sprake is van ‘verstening’ omdat de chalets niet zijn opgetrokken uit steen en geen sprake is van het volbouwen van een natuurgebied omdat de chalets er al staan ongeacht of er permanent gewoond dan wel recreatief verbleven wordt, faalt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat onder verdere ‘verstening’ van het buitengebied ook moet worden begrepen het verschijnsel dat door het verlenen van persoonsgebonden vrijstellingen in het buitengebied een woonwijk wordt gecreëerd wat tot gevolg heeft dat de recreatiefunctie van het park vermindert. Daardoor is een deel van het buitengebied dat bedoeld is om te recreëren, niet meer voor iedereen toegankelijk. Verder stelt verweerder terecht dat bij het toestaan van permanente bewoning mogelijk druk ontstaat om elders in het buitengebied recreatiewoningen te bouwen om aan de vraag naar recreatieverblijven te voldoen.
2.16 Met betrekking tot de stelling van eisers dat de bestemming van de voormalige beheerdersboerderij is omgezet in een woonbestemming, dat in het buitengebied op 500 meter afstand van het chaletpark een stolpboerderij wordt gerealiseerd met daarin 15 zorgappartementen en dat in de omgeving van het chaletpark een gebied de bestemming woongebied heeft gekregen om permanente bewoning van een chalet/caravan mogelijk te maken, overweegt de rechtbank als volgt. De bestemmingswijziging van de beheerdersboerderij, de bouw van een stolpboerderij, met een ontheffing, en het toestaan van permanente bewoning in een gebied met de bestemming wonen, is niet mogelijk gemaakt met een persoonsgebonden vrijstelling. Van gelijke gevallen die noodzaken het gelijkheidsbeginsel toe te passen is dan ook geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen.
2.17 Voorts doen eisers een beroep op de brief van 23 december 2009 van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met betrekking tot het voorstel van Wet ontheffing onrechtmatige bewoning recreatiewoningen. Verweerder had zich ervan moeten vergewissen wat de actuele status is van de aangekondigde wetswijziging om de wettelijke regeling voor bewoners van recreatiewoningen die tot nu toe geen duidelijkheid hebben van hun gemeente of zij er wel of niet mogen blijven wonen, op 1 januari 2010 in werking te hebben, aldus eisers. Deze beroepsgrond faalt. De Wet ontheffing onrechtmatige bewoning recreatiewoningen betreft een wetsvoorstel en is geen wet die al in werking is getreden. Verweerder kon zijn beslissing dus niet op dit wetsvoorstel baseren. Bovendien is beslissen op aanvragen om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO juncto artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985 een decentrale, gemeentelijke bevoegdheid. Daarbij hoeft verweerder geen rekening te houden met standpunten van de centrale overheid, zolang deze niet in dwingende voorschriften zijn neergelegd. Dit houdt in dat verweerder zowel de brief als het wetsvoorstel niet bij de beoordeling om vrijstelling hoefde te betrekken. Deze beroepsgrond wordt verworpen.
2.18 Met betrekking tot de stelling van eisers dat verweerder bij de belangenafweging ten onrechte niet hun persoonlijke belangen heeft meegewogen, heeft verweerder gesteld dat hij zich altijd op het standpunt heeft gesteld dat permanente bewoning van de recreatiewoningen op het chaletpark ‘[naam]’ niet is toegestaan. Het afgeven van een persoonsgebonden vrijstelling gaat in tegen het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Verweerder acht permanent bewonen ongewenst, omdat het buitengebied voor iedereen toegankelijk moet zijn om te recreëren. De persoonlijke belangen spelen bij de weigering of toekenning van een persoonsgebonden vrijstelling geen rol. Deze belangen dienen meegewogen te worden bij de daadwerkelijke handhaving, aldus verweerder.
2.19 De rechtbank kan verweerder niet volgen in dit standpunt. Met de invoering van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985 is de mogelijkheid van rechtsbescherming gecreëerd in gevallen waarin het college van burgemeester en wethouders niet of afwijzend reageert op een verzoek om een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Daarbij past dat verweerder bij het nemen van een beslissing over een vrijstelling als hier aan de orde de persoonlijke belangen van aanvragers afweegt, zeker nu het gaat om de weigering van een persoonsgebonden vrijstelling. Het meewegen van persoonlijke belangen bij de daadwerkelijke handhaving, dat verweerder als alternatief noemt, is slechts in zeer beperkte mate mogelijk, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State over de beginselplicht tot handhaving. Verweerder heeft ten onrechte de persoonlijke belangen van eisers buiten beschouwing gelaten. Eiseres hebben in dit verband gewezen op het financiële belang dat zij hebben bij een persoonsgebonden vrijstelling. Eisers stellen dat de recreatiewoningen vrijwel onverkoopbaar zijn en dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikken om naast de recreatiewoning een andere woning als hoofdverblijf aan te houden. Verweerder heeft nagelaten onderzoek te doen naar dit belang van eisers. Evenmin is verweerder nagegaan of aan dit belang van eisers kan worden tegemoet gekomen door een persoonlijke vrijstelling te verlenen die na een bepaalde tijd vervalt. Gelet op de woorden “Zij vervalt in elk geval” in artikel 20, vierde lid, van het Bro 1985 moet worden aangenomen dat het tijdelijk karakter van de vrijstelling niet uitsluitend aan het vertrek uit de woning behoeft te worden verbonden. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid een persoonsgebonden vrijstelling te verlenen nu verweerder ten aanzien van recreatiewoningen elders op haar grondgebied wel vrijstelling voor permanente bewoning heeft verleend. Voorts heeft verweerder onvoldoende aangegeven wat in de huidige situatie verandert als verweerder, tijdelijk, permanente bewoning op het chaletpark wel zou toestaan. Eisers hebben immers aangegeven ook indien zij geen persoonsgebonden vrijstelling krijgen, het grootste deel van het jaar in de recreatiewoning te zullen verblijven. In meer algemene zin heeft verweerder voorts de vraag niet beantwoord wat onder het geldende bestemmingsplan het praktische verschil is tussen recreatief woon- en nachtverblijf en permanente bewoning nu bij recreatief woon- en nachtverblijf ook vrijwel het hele jaar op het chaletpark verbleven mag worden. Deze beroepsgrond van eisers slaagt. Verweerder dient derhalve opnieuw te beslissen op bezwaar en in dat kader, alvorens te beslissen, over te gaan tot het horen van eisers om een inventarisatie van persoonlijke belangen mogelijk te maken.
2.20 Het vorenstaande betekent dat het besluit berust op een onzorgvuldig onderzoek en een onjuiste motivering. Het besluit is derhalve in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen en komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is gegrond.
2.21 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
Voor eiser [eiser 6] komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 874,-- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Voor eisers [eiser 9] en [eiser 9] tezamen komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Voor eiser [eiser 2] bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder inhoudende vergoeding van de kosten voor tijdverzuim die eiser heeft gemaakt om de zitting bij te wonen. Eiser heeft deze kosten voldoende onderbouwd. Deze kosten begroot de rechtbank met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 172,-. Andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
Voor eiseres [eiseres 8] bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder, inhoudende vergoeding van de reiskosten die eiseres heeft gemaakt om de zitting bij te wonen. Deze kosten begroot de rechtbank met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een retour [plaatsnaam] – Haarlem naar het tarief openbaar vervoer tweede klasse op € 11,--. Het verzoek om vergoeding van de kosten voor tijdverzuim van € 94,72 wordt afgewezen, omdat eiseres deze kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten van 1 juni 2010;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eiser [eiser 6] gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,--, te betalen aan eiser;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eisers [eiser 9] en [eiser 9] tezamen gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,--, te betalen aan eisers;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiser [eiser 2] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 172,--, te betalen aan eiser;
3.6 veroordeelt verweerder in de door eiseres [eiseres 8] gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 11,-, te betalen aan eiseres;
3.7 gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 150,-- per partij aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eisers op alle onderdelen van het beroep gelijk hebben gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder 2.11 (eisers 4 en 5), 2.12 (alle eisers), 2.13 (eiser 4), 2.16 (alle eisers) en 2.17 (alle eisers) uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eisers het daarmee niet eens zijn en willen voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zullen zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.