ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1656

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700312-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding gewapende overval op supermarkt met gasdrukwapen

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 8 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de voorbereiding van een gewapende overval op de Vomar-supermarkt in Haarlem op 16 april 2011. De verdachte had een gasdrukwapen bij zich en was van plan de supermarkt te overvallen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij van plan was de supermarkt te overvallen, geloofwaardig was en ondersteund werd door andere feiten en omstandigheden, zoals het dragen van handschoenen en een capuchon. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat er sprake was van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte zelf had verklaard dat hij wist dat de overval niet meer kon slagen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het voorbereiden van een gewapende overval en het voorhanden hebben van een wapen, en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de supermarkt en een politieagent die letsel had opgelopen tijdens de aanhouding van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/700312-11, 15-089203-11 (ttz. gevoegd), 15/700061-09 (tul) en 15/700634-09 (tul)
Uitspraakdatum: 8 augustus 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Santo Domingo (Dominicaanse Republiek),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is - in de zaken met de parketnummers 15/700312-11 en 15/089203-11, die ter terechtzitting zijn gevoegd en die hierna zaak A respectievelijk zaak B zullen worden genoemd - ten laste gelegd dat:
Zaak A
1. PRIMAIR
hij op of omstreeks 16 april 2011 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt Vomar, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen klanten en/of medewerkers/sters aanwezig in die Vomar (gelegen aan de Belgiëlaan), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een wapen (gasdrukpistool) die Vomar is binnen gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 16 april 2011 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk één of meer personen, te weten een of meer in de supermarkt Vomar gelegen aan de Belgiëlaan aanwezige medewerkers/sters en/of klanten, wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met het oogmerk (een) ander(en), te dwingen iets te doen of niet te doen, (namelijk hem zijn dochter te laten zien), met een wapen (gasdrukpistool) die Vomar is binnen gelopen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR
hij op of omstreeks 16 april 2011 te Haarlem ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met geweld en/of afpersing (van een of meer medewerkers/sters en/of klanten van de Vomar gelegen aan de Belgiëlaan) en/of gijzeling (van (een) in die Vomar aanwezige perso(o)n(en), opzettelijk een gasdrukwapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of in die Vomar voorhanden heeft gehad.
2. hij op of omstreeks 16 april 2011 te Haarlem (een) gasdrukwapen (Walther, model CP 88, kal. 4,5 mm, serienummer A9243756), zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Zaak B
1. hij op of omstreeks 31 maart 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een motor (type Honda NT650V, voorzien van kenteken [kenteken]) en/of het windscherm van genoemde motor, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft verdachte genoemde motor omvergegooid.
2. hij op of omstreeks 31 maart 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 2] zijnde agent van Basisteam Haarlemmermeeer Noord, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 350/1 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, te weten belast met de uitvoering van een opvallende surveillance, door opzettelijk gewelddadig met zijn been te schoppen tegen de linkerhand van die [slachtoffer 2], tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (te weten een gekneusde (linker)pink) bekwam.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, gerekwireerd tot:
* bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 subsidiair (voor wat betreft de gijzeling) en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
* oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde van een verplicht reclasseringscontact, ook indien zulks inhoudt een behandeling bij de Forensische Polikliniek;
* toewijzing van de vordering van de benadeelde [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 359,80, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
* toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 150,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
* tenuitvoerlegging van de op 7 juli 2009 door de politierechter in deze rechtbank voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
* tenuitvoerlegging van de op 31 december 2009 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
4. Bewijsbeslissingen
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte in zaak A onder 1 primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 subsidiair (voor wat betreft de diefstal met geweld en/of afpersing) en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen.
4.2.1. Redengevende feiten en omstandigheden zaak A
Naar aanleiding van een melding op 16 april 2011 dat er bij de Vomar aan de Belgiëlaan te Haarlem een negroïde man was gezien die in de winkel een pistool had laten vallen en samen met een andere negroïde man was weggerend, heeft de politie een onderzoek ingesteld. Aan de hand van door verschillende getuigen opgegeven signalementen is er door diverse politie-eenheden in de buurt van de Vomar een zoekslag gemaakt naar de twee negroïde mannen.2 Op de Aziëweg zag een van de verbalisanten twee negroïde personen lopen, van wie er één een pet droeg en de ander een capuchon. De man met de pet werd door verbalisant herkend als de hem ambtshalve bekende [verdachte] (verdachte), die een verleden heeft ter zake van het plegen van een gewapende overval en de Wet wapens en munitie. Verdachte is vervolgens staande gehouden en aan een veiligheidsfouillering onderworpen, waarbij hem de cautie werd medegedeeld. Verdachte verklaarde desgevraagd, dat hij iets bij zich had waarmee hij problemen zou kunnen krijgen. Bij de uitgevoerde fouillering werd in de broeksband van verdachte een wapen, rood van kleur, aangetroffen. Verdachte is hierop aangehouden en het wapen is in beslag genomen.3
Het bij verdachte in beslag genomen voorwerp is een gasdrukwapen van het merk Walther, model CP 88, kaliber 4,5 mm, en voorzien van het serienummer A9243756; het is derhalve een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie IV, onder 4, van de Wet wapens en munitie.4
De getuige [getuige 1] heeft verklaard, dat hij op 16 april 2011 als beveiliger werkzaam was in de supermarkt Vomar aan de Belgiëlaan te Haarlem. Hij zag toen een jongen de winkel binnen komen, die een zwarte pet op had en daarover de capuchon van zijn jas droeg. Ook zag hij dat de jongen handschoenen droeg. Die jongen viel hem op omdat het niet koud was.
De jongen ging door de poortjes van de ingang de winkel binnen en kwam weer in beeld toen hij zonder iets af te rekenen langs de kassa's liep. De jongen kwam naast hem, getuige, bij de inpakruimte staan en keek het winkelgedeelte in. Vervolgens zag [getuige 1], dat de jongen weer langs kassa 1 de winkel in liep. Nadat de jongen de kassa was gepasseerd om de winkel in te gaan, hoorde hij dat deze iets van metaal in het gangpad liet vallen. Hij zag dat de jongen bukte om het kennelijk weer op te rapen. Nadat hij dit had gedaan, verliet de jongen het winkelgedeelte via dezelfde weg, langs kassa 1, richting uitgang. Bij de uitgang, voor de winkel, stond een tweede jongen, die dezelfde handschoenen droeg. Nadat de eerste jongen de winkel had verlaten, zag hij beide jongens weglopen in de richting van de Europaweg. De getuige [getuige 1] verklaarde verder, dat een klant oogcontact met hem maakte en met beide handen bewegingen maakte, alsof hij een wapen doorlaadde. Hij kreeg daardoor de indruk dat de klant gezien had, dat de jongen een wapen had laten vallen. Vervolgens heeft hij zijn verhaal aan zijn collega's verteld en de politie gebeld.5
De getuige [getuige 2] - naar de rechtbank begrijpt: de klant over wie getuige [getuige 1] heeft verklaard - heeft verklaard, dat hij op 16 april 2011 samen met zijn vrouw in de Vomar aan de Belgiëlaan was. Zij hadden boodschappen gedaan en stonden bij de kassa's in de rij om af te rekenen. Het viel hem op dat een jongen, door telkens - ongeveer 8 à 10 keer - achter hem langs te lopen, een raar en opvallend gedrag vertoonde. Mede omdat de jongen geen boodschappen bij zich had, snapte [getuige 2] diens gedrag niet. Hij zag de jongen weer achter hem langs lopen en met de zijkant van diens lichaam tegen de medicijnstelling aanlopen. Vervolgens zag en hoorde hij iets op de grond vallen. Hij keek ernaar en zag dat het een rood pistool was. Hij hoorde dat het een metalen pistool was. Hij zag dat er twee dingen op de grond lagen, het pistool en het magazijn. Vervolgens zag hij, dat de jongen bukte, de beide delen in elkaar schoof en het pistool in zijn broeksband deed. Verder verklaarde de getuige, dat hij langs de kassa keek en een man van de beveiliging zag staan, met wie hij oogcontact maakte. Met zijn handen maakte hij een beweging waaruit de beveiliger zou moeten kunnen opmaken dat de jongen een pistool had laten vallen. Direct daarop maakte hij met zijn hand een belbeweging. Tijdens het oogcontact zag hij, dat de jongen - nadat deze het pistool in zijn broeksband had gedaan - direct tussen de kassa's 1 en 2 doorliep en de winkel verliet. Toen hij later samen met zijn vrouw naar buiten liep, zag hij de jongen die het pistool bij zich had met een vriend in de richting van de Europaweg lopen.6
Uit camerabeelden van de Vomar blijkt dat verdachte op 16 april 2011 deze winkel is binnen gekomen, terwijl hij een donker jack droeg en een capuchon over zijn hoofd had. Verdachte keek richting de kassa. Verdachte is de winkel in- en uitgelopen, waarbij op de beelden is te zien dat verdachte niet steeds dezelfde broek draagt; eerst draagt hij een donkere broek, later draagt hij een lichte.7
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij op 16 april 2011 in de Vomar aan de Belgiëlaan te Haarlem was en dat hij toen handschoenen droeg en een capuchon over zijn hoofd had. Daarnaast droeg hij meerdere broeken over elkaar. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een wapen bij zich had, dat in de winkel per ongeluk op de grond is gevallen.8
Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij van plan was om de Vomar te overvallen. Op de vraag waarom het niet is gelukt, antwoordde verdachte: "Omdat ik wist dat het niet ging lukken. Ik wist al dat ze erop voorbereid waren en dat de kassa's al leeg- gehaald waren. Ik ging naar binnen, kocht wat drinken en liet dat wapen vallen. Toen zag ik dat meisje achter de kassa al kijken en wist ik dat het niet meer ging lukken."9
4.2.2. Redengevende feiten en omstandigheden zaak B
De rechtbank zal, aangezien verdachte met betrekking tot het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde een bekennende verdachte zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is, ten aanzien van deze feiten volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
* de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
* het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2011 (dossierpagina's 36 tot en met 39);
* het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 31 maart 2011 (dossierpagina's 34 en 35);
* het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 31 maart 2011 (dossierpagina's 31 tot en met 33);
* het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 12 april 2011 (dossierpagina's 54 tot en met 57);
* het proces-verbaal van relaas d.d. 14 april 2011, voor zover inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer 2], voornoemd (dossierpagina 15 en 16).
4.3. Bewijsoverweging en beroep op artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van verdachtes verklaring tegenover de politie, dat hij van plan was om de Vomar te overvallen. Deze verklaring vindt steun in de andere redengevende feiten en omstandigheden, zoals die onder 4.2.1. zijn weergegeven, waarbij de rechtbank met name ook betekenis heeft gehecht aan de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, te weten: het dragen van handschoenen, het hebben van een capuchon over het hoofd, het wisselen van broek en het (verborgen) meenemen van een wapen. De rechtbank is van oordeel dat deze verschijningsvorm duidt op de voorbereiding van een diefstal met geweld en/of afpersing en niet, zoals de officier van justitie van mening is, een gijzeling.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat zo de rechtbank komt tot bewijs van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde, er sprake is van vrijwillige terugtred, zoals bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de eigen verklaring van verdachte tegenover de politie volgt immers duidelijk dat niet gezegd kan worden dat de overval op de Vomar niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk. Integendeel blijkt uit die verklaring, dat door het op de grond vallen van het wapen en de reactie daarop van met name het kassameisje, verdachte wist dat het niet meer ging lukken. Van vrijwillig terugtreden zoals bedoeld in voornoemde wetsbepaling is dan ook geen sprake geweest.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Zaak A
1. SUBSIDIAIR
hij op 16 april 2011 te Haarlem ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met geweld en/of afpersing van een of meer medewerkers en/of klanten van de Vomar gelegen aan de Belgiëlaan, opzettelijk een gasdrukwapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, in die Vomar voorhanden heeft gehad.
2. hij op 16 april 2011 te Haarlem een gasdrukwapen (Walther, model CP 88, kal. 4,5 mm, serienummer A9243756), zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Zaak B
1. hij op 31 maart 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een motor (type Honda NT650V, voorzien van kenteken [kenteken]) en het windscherm van genoemde motor, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd, immers heeft verdachte genoemde motor omvergegooid.
2. hij op 31 maart 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 2], zijnde agent van Basisteam Haarlemmermeeer Noord, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 350 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Hoofddorp, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, te weten belast met de uitvoering van een opvallende surveillance, door opzettelijk gewelddadig met zijn been te schoppen tegen de linkerhand van die [slachtoffer 2], tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde linkerpink, bekwam.
Hetgeen aan verdachte in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
1. SUBSIDIAIR
Voorbereiding van diefstal met geweld en/of afpersing.
2. Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Zaak B
1. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
2. Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Palier forensische & intensieve zorg uitgebrachte reclasseringsadvies van 19 juli 2011 en het (aanvullende) Pro Justitia rapport d.d. 21 juli 2011 van psycholoog drs. H.E.W. Koornstra, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een gewapende overval op medewerkers en/of klanten van een supermarkt en daartoe een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden gehad. Dergelijke geweldsmisdrijven veroorzaken bij de slachtoffers daarvan gevoelens van angst en onveiligheid en brengen in de samenleving grote onrust teweeg. De ervaring leert ook dat slachtoffers van deze misdrijven in het algemeen een langdurige en ernstige nasleep van het gebeurde ondervinden.
Verder heeft verdachte een motor omver gegooid, waardoor deze is beschadigd en aan de eigenaar daarvan schade is berokkend. Verdachte heeft zich daarnaast met geweld verzet tegen een politieagent, door deze agent, door wie verdachte was aangehouden en die hem naar het politiebureau wilde brengen, te schoppen, waardoor die agent letsel heeft bekomen.
Op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen verklaarde, komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een deels ook onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank ten nadele van verdachte acht geslagen op de inhoud van het verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en bovendien ten tijde van het plegen van de feiten in twee proeftijden liep.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van voornoemde rapportages en op hetgeen ter terechtzitting door verdachte en diens raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel, dat voor de in zaak A onder 1 subsidiair en in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde misdrijven een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Daarnaast acht de rechtbank een verplicht contact met Palier forensische & intensieve zorg gedurende de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Gelet op de - afgezet tegen de overige bewezen verklaarde feiten - relatief geringe ernst van de in zaak A onder 2 bewezen verklaarde overtreding, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
8.1. Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 359,80, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te weten € 359,80, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.2. Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade billijk voor. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te weten € 150,00, vermeerderd met de wettelijk rente.
9. Vorderingen tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 7 juli 2009 in de zaak met parketnummer 15/700061-09 heeft de politierechter in deze rechtbank verdachte ter zake van "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht", "diefstal" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij vonnis van 31 december 2009 in de zaak met parketnummer 15/700634-09 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank verdachte ter zake van "poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat beide voorwaardelijke straffen alsnog zullen worden tenuitvoergelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vorderingen te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen kunnen en moeten worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijden niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Om die reden zal de rechtbank, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van beide voorwaardelijke gevangenisstraffen gelasten.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
46, 57, 62, 181, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
27 en 54 van de Wet wapens en munitie
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in zaak A onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens de in zaak A onder 1 subsidiair en in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde misdrijven tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VIJF (5) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
* verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
* verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Palier forensische & intensieve zorg, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt een behandeling bij de Forensische Polikliniek.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verdachte wegens de in zaak A onder 2 bewezen verklaarde overtreding schuldig zonder oplegging van straf.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 359,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 359,80, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer] (ten name van Politie Kennemerland), tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 150,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 7 juli 2009 in de zaak met parketnummer 15/700061-09.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) MAANDEN, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 31 december 2009 in de zaak met parketnummer 15/700634-09.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Tielenius Kruythoff, voorzitter,
mr. F.F.W. Brouwer en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van A.B. van Velzen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2011.
1 De hierna en in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Alle bewijsmiddelen zijn - ook in onderdelen - slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2011 (dossierpagina 18).
3 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2011 (dossierpagina's 66 en 67).
4 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2011 (dossierpagina 69)
5 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 16 april 2011 (dossierpagina's 53 en 54).
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 16 april 2011 (dossierpagina's 56 en 57).
7 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2011 (dossierpagina's 80 en 81).
8 De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
9 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 april 2011 (dossierpagina 48).