ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1679

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1667
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorzieningen op basis van de Wet werk en bijstand en de Wet maatschappelijke ondersteuning met verwijzing naar het COA

In deze zaak hebben eisers, die zich op 15 december 2010 tot het college van burgemeester en wethouders van Haarlem hebben gewend, verzocht om voorzieningen en ondersteuning op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college heeft hen echter verwezen naar het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) bij besluit van 17 december 2010. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eisers rechtmatig verblijf in Nederland hebben, maar dat dit niet betekent dat zij recht hebben op ondersteuning op basis van de Wwb en de Wmo. De rechtbank heeft ook de stelling van eisers beoordeeld dat het college zich niet zonder meer op het standpunt kan stellen dat het COA hen moet helpen, gezien hun kwetsbare situatie en de zorgplicht die voortvloeit uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel eisers recht hebben op verstrekkingen en opvang door het COA, de positieve verplichting van de staat om recht te doen aan artikel 8 EVRM in dit geval rust op de bestuursorganen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de voorliggende voorzieningen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eisers ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2011.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 1667 Wwb
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2011
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. J.H. Kruseman, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Op 15 december 2010 hebben eisers zich tot verweerder gewend met het verzoek om voorzieningen te verstrekken en ondersteuning te bieden op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Bij besluit van 17 december 2010 heeft verweerder eisers verwezen naar het COA.
Hiertegen hebben eisers bij brief van 23 december 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 22 maart 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 juli 2011, alwaar eisers in persoon zijn verschenen, vergezeld van een tolk en bijgestaan door mr. J.H. Kruseman. Verweerder is verschenen bij mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.
2. Overwegingen
2.1 Op 15 december 2010 is namens eisers een spoedaanvraag ingediend bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) voor voorzieningen op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers (RvA). Ook op 15 december 2010 is aan verweerder in het kader van de Wwb / Wmo gevraagd om voorzieningen en ondersteuning. Bij besluit van 17 december 2010 heeft verweerder eisers verwezen naar het COA. Het besluit is in bezwaar gehandhaafd.
2.2 De rechtbank stelt vast dat aan eisers met toepassing van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek is verleend. Dat betekent dat zij rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw. Voor de toepassing van de Wwb (artikel 11) en de Wmo (artikel 8) is echter geen sprake van rechtmatig verblijf en komen zij niet in aanmerking voor ondersteuning.
2.3 Eisers beroepen zich op artikel 8 EVRM. Zij betogen dat verweerder zich, gezien de situatie waarin zij zich bevinden, niet zonder meer op het standpunt kan stellen dat uitsluitend het COA hen moet helpen en wel omdat de voorliggende voorziening in de vorm van de RvA niet passend en toereikend is. Gezien het belang van eiser had verweerder die passendheid en toereikendheid moeten onderzoeken en zonodig moeten compenseren, conform de zorgplicht die op verweerder rust op basis van artikel 8 EVRM. Gewezen wordt op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2010 (LJN: BL6113) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 april 2010 (LJN: BM0956).
2.4 Gebleken is dat eiser ernstige psychische klachten heeft, waarvoor hij inmiddels onder behandeling is. In verband daarmee is hem ook uitstel van vertrek verleend met toepassing van artikel 64 van de Vw. Op basis hiervan is de conclusie gerechtvaardigd dat eiser tot de categorie kwetsbare personen behoort die gezien artikel 8 EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privé- en gezinsleven en onder die omstandigheden berust op de staat een positieve verplichting om recht te doen aan artikel 8 EVRM. Dat houdt evenwel nog niet in dat dan ook aan eisers, met voorbijgaan aan het in de Wwb en de Wmo neergelegde koppelingsbeginsel, (extra) ondersteuning dient te worden geboden op grond van die wetten.
2.5 In artikel 3, eerste lid, van de RvA is bepaald dat het orgaan zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Met ‘het orgaan’ wordt bedoeld: het COA. In het derde lid, aanhef en onder f, RvA is bepaald dat met de in het tweede lid bedoelde categorieën asielzoekers wordt gelijkgesteld de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft.
2.6 Gelet op voornoemde regelgeving heeft eiser recht op verstrekkingen en opvang voorzien door het COA. In dit verband blijkt ook uit de stukken dat eiser en zijn echtgenote aanspraak kunnen maken op leefgeld op basis van de RvA en, voortvloeiend uit de toepassing van artikel 64 Vw, op centrale opvang. Zij ontvangen inmiddels ook leefgeld. De positieve verplichting van de staat om in de omstandigheden van eisers recht te doen aan artikel 8 EVRM rust naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dan ook op die bestuursorganen die belast zijn met de uitvoering van deze wettelijke geregelde voorliggende voorzieningen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Wwb, hier dus het COA. Hetgeen in beroep is aangevoerd omtrent de al dan niet passend- of toereikendheid van deze voorliggende voorziening, kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen.
2.7 Het beroep slaagt dan ook niet. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.