2. Overwegingen
2.1 Op 15 december 2010 is namens eisers een spoedaanvraag ingediend bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) voor voorzieningen op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers (RvA). Ook op 15 december 2010 is aan verweerder in het kader van de Wwb / Wmo gevraagd om voorzieningen en ondersteuning. Bij besluit van 17 december 2010 heeft verweerder eisers verwezen naar het COA. Het besluit is in bezwaar gehandhaafd.
2.2 De rechtbank stelt vast dat aan eisers met toepassing van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek is verleend. Dat betekent dat zij rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw. Voor de toepassing van de Wwb (artikel 11) en de Wmo (artikel 8) is echter geen sprake van rechtmatig verblijf en komen zij niet in aanmerking voor ondersteuning.
2.3 Eisers beroepen zich op artikel 8 EVRM. Zij betogen dat verweerder zich, gezien de situatie waarin zij zich bevinden, niet zonder meer op het standpunt kan stellen dat uitsluitend het COA hen moet helpen en wel omdat de voorliggende voorziening in de vorm van de RvA niet passend en toereikend is. Gezien het belang van eiser had verweerder die passendheid en toereikendheid moeten onderzoeken en zonodig moeten compenseren, conform de zorgplicht die op verweerder rust op basis van artikel 8 EVRM. Gewezen wordt op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2010 (LJN: BL6113) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 april 2010 (LJN: BM0956).
2.4 Gebleken is dat eiser ernstige psychische klachten heeft, waarvoor hij inmiddels onder behandeling is. In verband daarmee is hem ook uitstel van vertrek verleend met toepassing van artikel 64 van de Vw. Op basis hiervan is de conclusie gerechtvaardigd dat eiser tot de categorie kwetsbare personen behoort die gezien artikel 8 EVRM in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privé- en gezinsleven en onder die omstandigheden berust op de staat een positieve verplichting om recht te doen aan artikel 8 EVRM. Dat houdt evenwel nog niet in dat dan ook aan eisers, met voorbijgaan aan het in de Wwb en de Wmo neergelegde koppelingsbeginsel, (extra) ondersteuning dient te worden geboden op grond van die wetten.
2.5 In artikel 3, eerste lid, van de RvA is bepaald dat het orgaan zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Met ‘het orgaan’ wordt bedoeld: het COA. In het derde lid, aanhef en onder f, RvA is bepaald dat met de in het tweede lid bedoelde categorieën asielzoekers wordt gelijkgesteld de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft.
2.6 Gelet op voornoemde regelgeving heeft eiser recht op verstrekkingen en opvang voorzien door het COA. In dit verband blijkt ook uit de stukken dat eiser en zijn echtgenote aanspraak kunnen maken op leefgeld op basis van de RvA en, voortvloeiend uit de toepassing van artikel 64 Vw, op centrale opvang. Zij ontvangen inmiddels ook leefgeld. De positieve verplichting van de staat om in de omstandigheden van eisers recht te doen aan artikel 8 EVRM rust naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dan ook op die bestuursorganen die belast zijn met de uitvoering van deze wettelijke geregelde voorliggende voorzieningen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Wwb, hier dus het COA. Hetgeen in beroep is aangevoerd omtrent de al dan niet passend- of toereikendheid van deze voorliggende voorziening, kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen.
2.7 Het beroep slaagt dan ook niet. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.