ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1893

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 - 3980
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag urgentieverklaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 16 augustus 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De aanvraag was afgewezen op basis van een advies van de urgentiecommissie, waarin werd gesteld dat verzoeker niet in een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie verkeerde. Verzoeker had aangevoerd dat hij in een onveilige woonsituatie verkeerde, aangezien hij een dienstwoning huurde van een uitvaartcentrum dat het pand wilde verkopen. Hij ervoer overlast van jongeren en had te maken met bedreigingen vanwege zijn seksuele geaardheid. Daarnaast leed hij aan een chronische ziekte, wat zijn woonsituatie extra urgent maakte.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen voldoende gronden had aangevoerd die de afwijzing van de urgentieverklaring konden onderbouwen. De rechter concludeerde dat de situatie van verzoeker niet voldeed aan de criteria voor urgentie zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 2007. Ook het inkomen van verzoeker, dat boven de grens voor sociale huurwoningen lag, speelde een rol in de beslissing. De rechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de beslissing van verweerder niet in stand zou blijven na heroverweging in bezwaar. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 3980
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2011
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2011, verzonden op 21 juli 2011, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring afgewezen. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de urgentiecommissie van 18 juli 2011.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 juli 2011 bezwaar gemaakt. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 augustus 2011, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Braeken.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 2007 van de gemeente Haarlem (verder: HVV) kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem een urgentieverklaring verlenen aan een woningzoekende die ingezetene is van de regio Zuid-Kennemerland en die dringend behoefte heeft aan (andere) woonruimte.
2.3 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de HVV kan de in artikel 14, eerste lid HVV bedoelde urgentie worden verleend indien er sprake is van een medische of een psychosociale klacht in relatie met de huidige woning, waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit. Deze noodzaak is alleen aanwezig als er sprake is van een levensbe¬dreigen¬de of maatschap¬pe¬lijk onaanvaardbare situatie.
2.4 Ingevolge het tweede lid van artikel 15 van de HVV vraagt het college voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de urgentieaanvraag advies aan de urgentiecommissie, zoals bedoeld in het Reglement Regionale Urgentiecommissie 2007.
2.5 Volgens bijlage II, onder s, van de HVV wordt onder maatschappelijk onaanvaardbaar verstaan: de situatie waarin een ingezetene zich bevindt waarbij,
- het jongste kind minderjarig is;
- er zeer ernstige medische of psychische problemen zijn bij een van de gezinsleden, die door de huidige woonsituatie worden versterkt dan wel de huidige situatie onhoudbaar maken; en
- verhuizen de enige oplossing is.
2.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie waarin verzoeker verkeert niet als levensbedreigend of maatschappelijk onaanvaardbaar kan worden aangemerkt. Daar komt bij dat verzoeker, gezien zijn inkomen dat hoger ligt dan € 33,614,-, in beginsel niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Op de particuliere woningmarkt zou verzoeker binnen een half jaar zijn woonprobleem moeten kunnen oplossen. Om deze redenen kan geen urgentieverklaring aan verzoeker worden verstrekt, aldus verweerder.
2.7 Verzoeker kan zich hiermee niet verenigen en heeft het volgende aangevoerd. Verzoeker huurt een dienstwoning van uitvaartcentrum [naam uitvaartcentrum]. In 2008 heeft [naam uitvaartcentrum] besloten het uitvaartcentrum af te stoten en heeft het pand te koop gezet. [naam uitvaartcentrum] is voornemens het huurcontract met verzoeker op korte termijn te beëindigen. De woning zit aan het uitvaartcentrum vast en sinds het uitvaartcentrum leeg staat, woont verzoeker niet meer veilig. Het uitvaartcentrum is aan vernielingen onderhevig en bij de woning van verzoeker is een hangplek voor jongeren ontstaan. Drie jaar geleden is verzoeker bedreigd door een Turkse buurman. Sinds twee jaar wordt verzoeker lastig gevallen door buitenlanders. Zij weten dat verzoeker homo is. In deze twee jaar heeft verzoeker tot driemaal toe een hakenkruis op zijn raam gehad met daarbij de vermelding homo. Ongeveer een maand geleden hebben de jongeren zijn schutting omver getrokken. Op het moment dat verzoeker daar wat van zei, hebben ze, bij het weglopen, zijn overhemd gescheurd. De politie is meerdere keren langs geweest vanwege overlast. Verder heeft verzoeker de ziekte van Besneboeck. Dat is een chronische longziekte. Volgens de arts heeft verzoeker nog 5 tot 10 jaar te leven. De tijd die hem nog rest wil hij graag op een rustige en niet stressvolle plaats wonen.
2.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker geen gronden aangevoerd die er toe kunnen leiden dat de beslissing van verweerder om de verzochte urgentieverklaring af te wijzen na heroverweging in bewaar niet in stand zal blijven. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat verzoeker een medische of (psycho)sociale klacht heeft in relatie met zijn huidige woning. Verweerder heeft zich reeds hierom op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat verzoeker zich in een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie bevindt als gevolg van zijn huidige woonsituatie.
2.9 Los van het feit dat verzoeker, gezien het hiervoor overwogene niet in aanmerking komt voor de door hem gewenste urgentieverklaring, staat volgens verweerder zijn inkomen, gelet op Europese regelgeving, in weg aan toewijzing van een sociale huurwoning. Verzoeker heeft dit niet betwist.
2.10 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het, overigens niet nader geconcretiseerde, verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.K. N’Daw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.