2. Overwegingen
2.1 In het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd de minuut behorende bij de beschikking van 13 januari 2010 aan eiser te verstrekken. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de in de minuut opgenomen juridische analyse niet kan worden aangemerkt als een persoonsgegeven als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Subsidiair stelt verweerder dat het recht op inzage buiten toepassing kan worden gelaten, omdat de opsteller van een minuut zich belemmerd kan voelen in zijn vrijheid om argumenten en overwegingen naar voren te brengen die bij de besluitvorming van belang kunnen zijn, als de minuut na afronding van de besluitvorming voor inzage vatbaar zou zijn.
2.2 In het aanvullend verweerschrift heeft verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2011 (LJN: BP2831), gesteld dat hij zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de minuut niet integraal hoeft te worden verstrekt op basis van de Wbp. In het primaire besluit is reeds kenbaar gemaakt welke persoonsgegevens de minuut bevat, en daarmee kon blijkens de uitspraak van de Afdeling worden volstaan, aldus verweerder.
2.3 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij de subsidiaire weigeringsgrond laat vervallen. Ook heeft verweerder ter zitting aangegeven dat uit de minuut geen andere of meer informatie blijkt over het onderzoeken van consulaire huwelijken dan in de beschikking is genoemd, voor zover eiser heeft beoogd daarover middels deze procedure meer te weten te komen.
2.4 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet kon volstaan met de mededeling in het primaire besluit van de soorten gegevens die in de minuut zijn opgenomen, zonder de gegevens zelf te vermelden. Volgens eiser geeft dit blijk van een onjuiste toepassing van de Wbp, nu transparantie het uitgangspunt is van deze wet en dit uitgangspunt slechts gewaarborgd kan worden door inzage in de geregistreerde persoonsgegevens ter controle.
2.5 In voornoemde uitspraak van de Afdeling is in overweging 2.5.2 het volgende overwogen.
“Het vorenstaande betekent echter niet dat de minister zonder meer is gehouden de minuten en het interne dossier integraal aan [wederpartij] te verstrekken. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2007 in zaak nr. 200600780/1 volgt, voorziet de Wbp niet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Gegeven het aan de Wbp ten grondslag liggende transparantiebeginsel is inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen aan de orde indien niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van die persoonsgegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden. Dat in dit geval niet anders dan door de integrale verstrekking van de minuten en het interne dossier adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van de daarin opgenomen persoonsgegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan, is niet gebleken. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze stukken zijn opgesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in de vreemdelingenzaak van [wederpartij] en hij reeds in het bezit is van de processtukken. Volstaan kan worden met het doen van mededeling van persoonsgegevens, voor zover deze stukken deze bevatten. De staatssecretaris was op grond van de Wbp niet gehouden tot het verstrekken van afschriften van alle gevraagde stukken en heeft het verzoek om verstrekking van de stukken reeds daarom kunnen weigeren. Dat voorheen op verzoek minuten aan betrokkenen zijn verstrekt, doet daar niet aan af. Het betoog slaagt in zoverre. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb ten aanzien van de minuten een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat de minister afschriften daarvan aan [wederpartij] dient te verstrekken.
De minister is in dit geval, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden, gehouden tot verstrekking van een overzicht van de over [wederpartij] verwerkte persoonsgegevens, alsmede van informatie over het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens. Hierbij kan rekening worden gehouden met de omstandigheid dat [wederpartij] in het bezit is van de processtukken in de vreemdelingenzaak en worden bezien in hoeverre kan worden volstaan met een verwijzing naar die stukken.”
2.6 De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde minuut kennis genomen. De analyse in de minuut is geheel in de beschikking van 13 januari 2010 overgenomen en bevat niet meer of andere informatie dan in die beschikking is opgenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011, dat verweerder heeft kunnen volstaan met een verwijzing daarnaar en de benoeming van die gegevens en de herkomst daarvan in het primaire besluit van 8 april 2010.
2.7 Tot slot heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar, nu het volgens eiser geenszins op voorhand duidelijk is dat de weigering om inzage in de minuut te verlenen, terecht zou zijn.
2.8 In artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Blijkens de toelichting op dit artikel is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het bezwaarschrift, ten tijde van indiening ervan en de beslissing daarop, niet op zichzelf reeds leidde tot de conclusie dat dit ongegrond moest worden verklaard, zodat er geen sprake is van een geval waar op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Het betoog van eiser slaagt derhalve. Nu het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:2 van de Awb, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet, gelet op de inmiddels door de Afdeling gedane uitspraak van 2 februari 2011 echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand te laten. Op basis van deze uitspraak is de conclusie dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is immers wel gerechtvaardigd.
2.10 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 874,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.