ECLI:NL:RBHAA:2011:BT2441

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 4305
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 2 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de WWB, die was afgewezen op basis van de veronderstelling dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon. Verzoeker betwistte deze conclusie en voerde aan dat er geen sprake was van wederzijdse zorg en dat de bevindingen van het huisbezoek onvoldoende feitelijke grondslag hadden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aan de verslaglegging van huisbezoeken stelt, niet zijn nageleefd. Hierdoor is het verslag van het huisbezoek niet als betrouwbaar aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker het voordeel van de twijfel moet worden gegund, gezien de onduidelijkheden rondom de gezamenlijke huishouding en de communicatieproblemen die mogelijk hebben geleid tot fouten in de verslaglegging.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van 27 juli 2011 geschorst en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Tevens is bepaald dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 4305 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2011
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2011, verzonden op 28 juli 2011, heeft verweerder verzoekers aanvraag om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen, omdat in het geval van verzoeker sprake is van een gezamenlijke huishouding met K. [naam] (hierna: [naam]).
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 augustus 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 11 augustus 2011 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 augustus 2011, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door C.M. Valkering, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
2. Overwegingen
2.1 Verzoeker was vanaf 1 juni 2009 werkzaam bij [naam bedrijf]. Deze werkgever heeft verzoeker per 29 maart 2011 ontslagen, omdat er geen werk meer voor hem was. Op 26 mei 2011 heeft de werkgever verklaard dat verzoeker voor onbepaalde tijd bij het bedrijf werkzaam zal blijven als oproepkracht, maar dat verzoeker voorlopig niet meer zal worden opgeroepen. Verzoeker heeft een werkloosheidsuitkering (WW) aangevraagd. De raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft deze aanvraag bij besluit van 9 juni 2011 afgewezen. Verzoeker heeft inmiddels opnieuw een WW-aanvraag ingediend.
2.2 Verzoeker heeft zich in elk geval op 9 juni 2011 gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor het aanvragen van een WWB-uitkering. Op 17 juni 2011 heeft verzoeker zich bij verweerder gemeld voor het aanvragen van een voorschot wegens broodnood. Verweerder heeft verzoeker bij beschikking van diezelfde datum een voorschot toegekend van € 50,--. Verzoeker is aanvankelijk door verweerder uitgenodigd voor een intakegesprek op 19 juli 2011. Hij is toen niet verschenen. Later is telefonisch een nieuwe datum bepaald. Het intakegesprek heeft plaatsgevonden op 22 juli 2011. Hierna heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen recht heeft op een WWB-uitkering naar de norm alleenstaande, omdat hij een gezamenlijke huishouding voert met [naam].
2.4 Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij is van mening dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, omdat er geen sprake is van wederzijdse zorg. De bevindingen van het huisbezoek bevatten een onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie van verweerder. Verzoeker wijst erop dat [naam] maandelijks € 260,-- huur betaalt voor de huur van een kamer. Dit is volgens verzoeker een commerciële huur. Ter zitting heeft verzoeker een huurovereenkomst overgelegd. Verzoeker heeft voorts ter zitting verklaard dat de huur over augustus en september 2011 inmiddels al (contant) is betaald. In het vervolg zullen de huurbetalingen via de bank verlopen. Verzoeker en [naam] maken ieder voor zich eten klaar en in de voorraadkasten en koelkast is een onderverdeling aangebracht. Zij doen elk hun eigen was en zij hebben elk een eigen slaapkamer. Zij maken samen de woning schoon, maar niet gelijktijdig. Voorts heeft verzoeker ter zitting op een aantal punten de verklaringen die hij zou hebben afgelegd bij het huisbezoek betwist. Ook heeft verzoeker erop gewezen dat [naam] en hij een compleet verschillend dag- en nachtritme hebben, omdat [naam] in de zorg werkt in avond- en nachtdiensten. Ook voert verzoeker aan dat het verslag van het huisbezoek niet door hem is ondertekend. Het is wel juist dat [naam] haar administratie in de woonkamer heeft. Dat draagt volgens verzoeker echter niet bij aan de vaststelling van een eventuele gezamenlijke huishouding. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij op aanraden van zijn advocaat geen loonvorderingsprocedure tegen zijn werkgever heeft ingesteld.
2.5 Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat [naam] op 11 januari 2011 naar Zaandam is verhuisd en op 11 maart 2011 een uitkering heeft aangevraagd in het kader van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Deze aanvraag is buiten behandeling gesteld. Voorts is het verweerder onduidelijk hoe het zit met verzoekers ontslag. Heeft hij recht op doorbetaling van loon of op een WW-uitkering ? Er is volgens verweerder sprake van een voorliggende voorziening. Ook wijst verweerder erop dat verzoeker in mei 2011 nog loon heeft ontvangen, terwijl hij had aangegeven dat dat voor het laatst in maart 2011 was. Dat het verslag van het huisbezoek onjuist of onvolledig zou zijn, acht verweerder onwaarschijnlijk. Hij geeft aan dat verzoeker ten onrechte de integriteit van de medewerkers van verweerder in twijfel trekt. Verweerder handhaaft het bestreden besluit, met name omdat er nog te veel onduidelijkheden zijn.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.8 In artikel 3, derde lid, WWB is bepaald dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Niet in geschil is dat verzoeker en [naam] hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.
2.9 De voorzieningenrechter wijst allereerst op de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voor zover deze betrekking heeft op de wijze waarop de verslaglegging van (met name huisbezoeken) moet worden vormgegeven.
Een voorbeeld hiervan vormt de uitspraak van de Raad van 9 december 2008 (LJN: BG6934). In deze zaak kende de Raad betekenis toe aan het feit dat het rapport van het huisbezoek niet was opgemaakt op ambtseed of –belofte, dat het verslag van hetgeen betrokkene had verklaard niet aan hem was voorgelezen of ter lezing was aangeboden, noch door hem was ondertekend. Bovendien kon uit het verslag niet worden opgemaakt welke vragen aan betrokkene waren gesteld noch welke antwoorden hij daarop had gegeven. Ook kende de Raad betekenis toe aan het feit dat de betrokkene de verklaring zoals neergelegd in het rapport van meet af aan had betwist.
2.10 In het nu voorliggende geval constateert de voorzieningenrechter dat verzoeker de verklaring zoals hij die tijdens het huisbezoek van 22 juli 2011 zou hebben afgelegd, op een aantal punten gemotiveerd heeft betwist. Zo voert verzoeker aan dat hij niet heeft verklaard dat hij en [naam] regelmatig samen eten. Dat komt, gelet op hun verschillende levensritmes, slechts sporadisch voor. Bovendien heeft verzoeker niet verklaard dat hij boodschappen heeft gehaald voor [naam] omdat zij aanvankelijk geen geld had. Zij heeft steeds geld gehad. Ook voert verzoeker aan dat de vragen die hem over de keuken en de koelkast zijn gesteld en die hij heeft beantwoord, ten onrechte niet in het rapport zijn opgenomen.
2.11 Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verzoeker redelijk Nederlands spreekt, maar de voorzieningenrechter heeft wel geconstateerd dat het moeilijk is om hetgeen verzoeker verklaart onmiddellijk te begrijpen en te duiden. Het is steeds nodig om verzoeker nadere vragen te stellen, zodat hij kan uitleggen wat hij precies bedoelt. In het licht hiervan acht de voorzieningenrechter het niet ondenkbaar dat er in de verslaglegging van het huisbezoek op 22 juli 2011 fouten zijn geslopen als gevolg van de wijze waarop verzoeker communiceert. De integriteit van verweerders medewerkers staat dan ook niet ter discussie.
2.12 De voorzieningenrechter constateert voorts dat het rapport van het huisbezoek op 22 juli 2011 niet de, hiervoor onder 2.9 vermelde, waarborgen bevat die de CRvB met het oog op een adequate verslaglegging van een huisbezoek noodzakelijk acht. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat hij het feit dat er spullen van verzoeker zijn aangetroffen in de kamer van [naam] niet relevant vindt voor de beoordeling van een (eventuele) gezamenlijke huishouding. Hetzelfde geldt, aldus verweerder, voor de wijze waarop de kledingkasten van verzoeker en [naam] zijn ingedeeld. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat verzoeker begin dit jaar voor [naam] geen boodschappen heeft bekostigd. Hij werkte toen weliswaar nog en zij nog niet, maar uit de stukken komt niet naar voren dat zij elkaar heel goed kenden. Bovendien staat in de stukken dat zij haar ouders geregeld bezoekt en een vriend heeft. Naar kan worden aangenomen, kon zij op hen terugvallen. Vanaf mei 2011 heeft zij een eigen inkomen. Verzoeker heeft een plausibele verklaring gegeven voor het niet vaak samen eten, gelet op de gestelde verschillende leefritmes. [naam] is bovendien, zoals reeds is vermeld, volgens verzoeker vaak bij haar ouders of haar vriend.
2.13 Verweerder heeft er terecht op gewezen dat er verzoeker en [naam] geen huurovereenkomst hebben opgemaakt. Verweerder heeft [naam], niet verzoeker, begin dit jaar nog op de noodzaak daarvan gewezen. Verzoeker heeft deze overeenkomst ter zitting overgelegd. Opvallend is dat deze huurovereenkomst is aangegaan per ’01-12-2011’. De voorzieningenrechter vat dit op als een teken van een niet volledige beheersing van de Nederlandse taal, aangezien [naam] (zoals door verweerder is aangegeven) op 11 januari 2011 naar Zaandam is verhuisd. Bedoeld is dus kennelijk: 12-01-2011. Wat verder opvalt, is dat de huurovereenkomst niet is geantidateerd maar is ondertekend op ’10-08-2011 te Zaandam’. Voorts blijkt uit de stukken dat zowel verzoeker als [naam] heeft verklaard dat de woonkosten (huurlasten) door hen worden gedeeld. Daar komt bij dat verwacht mag worden dat [naam] de huur met ingang van 1 oktober 2011 via de bank aan verzoeker gaat betalen.
2.14 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog aan verzoeker het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat er binnenkort een hoorzitting zal worden gehouden. Op die hoorzitting zal verzoeker nog het een en ander kunnen verduidelijken, bijvoorbeeld over de vraag of hij nog recht heeft op loondoorbetaling dan wel op een WW-uitkering. Als verzoeker om wat voor reden dan ook ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een voorliggende voorziening (loondoorbetaling of WW), mag dit een eventuele bijstandsverlening niet in de weg te staan. Verweerder staat in zo’n geval het instrument van de maatregel ten dienste.
2.15 Bij de stand van zaken zoals hiervoor weergegeven, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het desbetreffende verzoek dan ook op de hierna te vermelden wijze toewijzen.
2.16 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Omdat ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven in het kader van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van 27 juli 2011 met ingang van 11 augustus 2011 tot vier weken na verzending door verweerder van de beslissing op bezwaar;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,--, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.4 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad het door verzoeker betaalde griffierecht van € 41,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.