RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/800874-11
Uitspraakdatum: 10 oktober 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 september 2011 in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Paraguay),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden met aftrek van voorarrest.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden[1]
Verdachte is op 28 juni 2011 vanuit São Paulo aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een controle van de koffer die verdachte bij zich had, werden op de scanbeelden afwijkende contouren gezien. Tevens werd vastgesteld dat er in één van de wanden een verdikking zat.[2] Bij nader onderzoek bleken zich onder de bodemplaat van de koffer drie pakketten te bevinden.[3] In deze drie pakketten werd een witkleurige stof aangetroffen, die qua kleur en samenstelling leek op cocaïne.[4] Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedroeg in totaal circa 2.058,1 gram.[5] Van de stof zijn drie representatieve monsters genomen, bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam.[6] Uit het door het Douane Laboratorium opgemaakte rapport is gebleken dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevatte, een substantie die is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.[7]
Verdachte heeft ten overstaan van de hulpofficier van justitie verklaard dat hij is ingegaan op het aanbod om cocaïne te smokkelen omdat hij geldproblemen had. Hij zou voor het smokkelen 5.000 dollar krijgen.[8] Ook bij de Koninklijke Marechaussee heeft verdachte verklaard dat hij drugs heeft gesmokkeld voor het geld.[9]
4.2. Bewijsoverweging
Ter terechtzitting is door de verdediging betoogd dat verdachte geen opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op de invoer van de in de koffer aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Daartoe is aangevoerd dat verdachte - die voornoemde koffer in Santa Cruz had gekregen - was verteld dat de drugs pas in São Paulo in de koffer zouden worden gestopt. Aangezien aan verdachte in São Paulo geen drugs zijn overhandigd en hij de koffer goed had gecontroleerd, waarbij hem niets bijzonders was opgevallen, mocht verdachte ervan uitgaan dat zijn vlucht naar Nederland slechts een 'proefreisje' zou betreffen. Verdachte hoefde dan ook niet te vermoeden dat zich in de koffer toch een hoeveelheid cocaïne bevond, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
In zaken als deze, waarin bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, heeft als uitgangspunt te gelden dat een passagier zelf voor de inhoud van zijn bagage verantwoordelijk is en daar ook weet van heeft. Dit uitgangspunt leidt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is, en integendeel moet worden aangenomen dat verdachte wist dat er cocaïne in de koffer was verborgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de koffer in Santa Cruz heeft gekregen van de persoon die hem had gevraagd drugs te smokkelen. Daarbij heeft verdachte eerder verklaard dat hij op een aanbod om drugs te smokkelen is ingegaan omdat hij geldproblemen had, waarbij hij het niet gehad heeft over "een proefreisje", maar dat om vervoer van minder dan een halve kilo zou gaan Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte terechtzitting afgelegde verklaring, dat hij dacht dat het slechts een 'proefreisje' betrof, als ongeloofwaardig dient te worden aangemerkt. Verdachte was naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk bekend met de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer. De rechtbank acht aldus het opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de koffer aangetroffen hoeveelheid cocaïne bewezen.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 28 juni 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim twee kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.
Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding om af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Tielenius Kruythoff, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. A.M.S.P. Evers-Ederveen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2011.
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Proces-verbaal van bevindingen en overdracht douane d.d. 28 juni 2011 (dossierparagraaf 2.3, p. 2).
[3] Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 juli 2011 (los opgenomen, p. 2).
[4] Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 juli 2011 (los opgenomen, p. 2 en 3).
[5] Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 juli 2011 (los opgenomen, p. 3-onder).
[6] Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 juli 2011 (los opgenomen, p. 4)
[7] Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 8 juli 2011, met kenmerk 5811 X 11.
[8] Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 28 juni 2011 (dossierparagraaf 1.3, p.1)
[9] Proces-verbaal van verhoor d.d. 29 juni 2011 (dossierparagraaf 1.5, p. 3).