ECLI:NL:RBHAA:2011:BT8696

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
518820-AO VERZ 11-384
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewijzigde omstandigheden en geen dringende reden

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting STICHTING SDHD en de werknemer, hierna te noemen [verweerder]. De stichting verzocht ontbinding op basis van een dringende reden, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De rechtbank concludeerde dat de werkgever, STICHTING SDHD, te veel druk op de werknemer had uitgeoefend en dat de werknemer zich onvoldoende had ingespannen om in gesprek te blijven met de werkgever. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsverhouding ernstig verstoord was, maar dat dit niet uitsluitend aan de werknemer te wijten was. De rechtbank heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 oktober 2011 en een vergoeding van € 125.000,00 bruto toegekend aan de werknemer, onder de voorwaarde dat deze vergoeding pas verschuldigd is als in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. De kantonrechter heeft geen rekening gehouden met de pensioenschade of de fictieve opzegtermijn, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren in de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie tussen werkgever en werknemer en de noodzaak voor werkgevers om begrip te tonen voor de situatie van hun werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rep.nr.: 518820/ AO VERZ 11-384
datum uitspraak: 9 september 2011
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
inzake
de stichting STICHTING SDHD
te Haarlem
verzoekster
hierna te noemen SHDH
gemachtigde mr. A.J.D. Bekius
tegen
[verweerder]
te [woonplaats]
verweerder
hierna te noemen [verweerder]
gemachtigde mr. C.J. Vermaase
De procedure
Op 7 juli 2011 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van SHDH[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2011. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van SHDH heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
a. SHDH is een stichting die zich bezighoudt met dienstverlening op het gebied van wonen, verblijf, zorg, behandeling en begeleiding van ouderen.
b. [verweerder], 59 jaar oud, is op 1 juni 1997 bij SHDH in dienst getreden. Hij was werkzaam als bedrijfseconomisch adviseur tegen een salaris van € 4.014,48 bruto per maand inclusief vakantiegeld (exclusief overige emolumenten).
c. Begin 2011 heeft SHDH met [verweerder] gesproken over de begroting 2012 voor de locatie Molenburg. Naar aanleiding van dat gesprek heeft SHDH [verweerder] mondeling te kennen gegeven dat zij niet tevreden is over het functioneren van [verweerder].
d. Op 31 maart 2011 heeft SHDH wederom met [verweerder] gesproken over zijn functioneren.
e. Bij brief van 3 mei 2011 heeft [XXX] (leidinggevende van [verweerder], hierna: [XXX]) namens SHDH aan [verweerder] geschreven:
“(…) In de afgelopen periode heb ik diverse malen getracht je duidelijk te maken dat ik niet tevreden ben over jouw functioneren. Helaas mocht ik geen luisterend oor bij je vinden en gaf je telkenmale aan je niet te herkennen in de door mij aangegeven verbeterpunten. Zo ook heb je geen ruimte geboden voor het aannemen van adviezen mijnerzijds om tot verbetering te komen. Dit heeft geleid tot een ongewenste en onwerkbare situatie. (…) Ik ben nog steeds bereid jou de gelegenheid te bieden je op een zodanige wijze de komende periode te ontwikkelen dat invulling wordt gegeven aan de wijze waarop SHDH van zijn medewerkers verwacht dat zij invulling geven aan hun functie. Deze inspanning mijnerzijds heeft slechts kans van slagen indien ook jij je serieus inspant om tot overeenstemming te komen.
(…)
Om dit te kunnen bereiken, ben ik van mening dat hiervoor professionele ondersteuning nodig is door de bedrijfsarts danwel een psycholoog of andersoortige specialist. Ik maak zeer binnenkort met jou een afspraak om te bespreken wie we daarvoor in gedachten hebben.(…)”
f. [XXX] heeft op 4 mei 2011 [verweerder] per mail laten weten een gesprek te plannen voor 24 mei 2011.
g. Bij e-mailbericht van 24 mei 2011 heeft [verweerder] aan [XXX] geschreven:
“(…) Je zult (waarschijnlijk niet) begrijpen dat ik door mijn (verschoven krokus)vakantie niet in de gelegenheid ben geweest om op je brief van 3 mei te kunnen reageren. In jouw brief van 3 mei 2011 worden zaken (bewust) door je weggelaten, (totaal) verdraaid en onjuist weergegeven waardoor een totaal foutief beeld van mij en de gang van zaken ontstaat maar ook veel zegt over jouw integriteit! Graag wil ik mij rustig bezinnen of ik wel of niet zal reageren op je brief van 3 mei 2011 en daarnaast zal een e.v.t. beantwoording enige tijd kosten. Door de naderende zomervakanties zal ik niet instaat zijn om voor de vakantieperiode op jouw brief inhoudelijk te reageren. (…)”
h. Op 24 mei 2011 heeft [verweerder] een gesprek gevoerd met (onder andere) [XXX]. [verweerder] is na afloop van het gesprek door SHDH per direct op non-actief gesteld met behoud van salaris.
i. SHDH heeft de inhoud van het bovenvermelde gesprek bij brief d.d. 26 mei 2011 bevestigd. Daarbij heeft zij geschreven:
“(…) [YYY] heeft de vraag gesteld (…) of je in dialoog wilt gaan met je leidinggevende over veranderingen die nodig zijn binnen SHDH bij het invullen van je functie. Hierop heb je aangegeven dat je het in de hedendaagse tijd geen taak van de leidinggevende vindt hierin iets te bepalen. (…) Op basis van dit gesprek heb ik helaas moeten concluderen dat, indien jouw houding, instelling, insteek en gedrag zich op deze wijze continueert, er voor jou binnen SHDH geen basis is om je werkzaamheden voort te zetten. (…) Op basis van het gesprek en jouw mail van vandaag heb ik geconcludeerd dat het vertrouwen tussen jou en SHDH ernstig door jou onder druk wordt gezet. (…) Ik nodig je hierbij uit voor een gesprek op maandag 6 juni 2011 om (…) met je in gesprek te gaan over dit onderwerp, waarbij ik wil benadrukken dat ik dit zie als een laatste mogelijkheid om tot een oplossing te komen en dat ik mij bij gebreke van een bevredigende oplossing genoodzaakt zie de samenwerking te beëindigen. (…)”
j. Bij brief van 3 juni 2011 heeft [verweerder] aan [XXX] geschreven dat in de brief van 26 mei 2011 ‘zaken (bewust) door je worden weggelaten, (totaal) verdraaid en onjuist weergegeven worden waardoor opnieuw een totaal foutief beeld van mij en de gang van zaken ontstaat en opnieuw veel zegt over jouw integriteit’, dat hij door de handelwijze van [XXX] wordt ‘gemanipuleerd en geïntimideerd’ en dat hij zich ‘rustig (wil) bezinnen of ik wel of niet zal reageren op je brief van 26 mei 2011 en zal een e.v.t. beantwoording enige tijd kosten’.
k. Op 6 juni 2011 is [verweerder] niet verschenen voor het gesprek waarvoor hij door SHDH was uitgenodigd.
l. Bij brief van 7 juni 2011 heeft SHDH aan [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op 10 juni 2011. Daarbij heeft zij geschreven dat deze uitnodiging ‘een formeel karakter’ heeft en dat [verweerder] de uitnodiging niet kan weigeren. Verder heeft SHDH geschreven dat [verweerder] ieder gesprek over een ontwikkeltraject afkapt, dat hij weigert in te gaan op een uitnodiging van zijn leidinggevende ‘iets wat formeel niet kan’, dat zijn toon en houding geen blijk geven van een coöperatieve houding, dat hij door zijn houding in de ‘gevarenzone’ terecht is gekomen en ‘dat het nu echt vijf voor twaalf is’.
m. Bij brief van 9 juni 2011 heeft [verweerder] aan [XXX] laten weten dat hij niet zal ingaan ‘op het opnieuw afgedwongen gesprek voor vrijdag 10 juni 2011’ en dat hij zich zal bezinnen of hij zal reageren op de brief van SHDH van 7 juni 2011.
n. SHDH heeft [verweerder] door middel van een ongedateerde brief op staande voet ontslagen. Daarbij heeft zij geschreven:
“(…) U heeft er welbewust voor gekozen om u volledig te onttrekken aan het werkgeversgezag (…)”
o. Bij brief van 21 juni 2011 heeft [verweerder] de nietigheid van het ontslag ingeroepen, zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van werkzaamheden en aanspraak gemaakt op loondoorbetaling.
Het verzoek
SHDH verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval blijkt dat deze nog bestaat, primair wegens een dringende reden en subsidiair wegens veranderingen in de omstandigheden.
SHDH stelt –samengevat – dat [verweerder] heeft geweigerd zijn functie naar behoren te vervullen dat hij zich een zeer slecht werknemer heeft getoond. Hij is op geen enkele wijze bereid gebleken te luisteren naar kritiek op zijn functioneren. [verweerder] heeft telkens aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek en hij weigerde om daarover inhoudelijk met SHDH van gedachten te wisselen. Ook toen SHDH geleidelijk een meer strikte houding aannam, is [verweerder] blijven volharden in zijn opstelling. Tegelijkertijd heeft [verweerder] zijn leidinggevende en SHDH in steeds hardere bewoordingen bekritiseerd.
Primair levert dit een dringende reden op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair, voor zover de arbeidsovereenkomst niet op grond van een dringende reden kan worden ontbonden, kan van SHDH niet langer worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te continueren. De arbeidsverhouding tussen partijen is onherstelbaar beschadigd door de opstelling van [verweerder]. SHDH heeft het vertrouwen in [verweerder] verloren. Omdat de ontstane situatie aan [verweerder] is te wijten, is er geen plaats voor een vergoeding.
Subsidiair stelt SHDH zich op het standpunt dat een vergoeding lager zou moeten zijn dan C=1. SHDH heeft immers met stukken aangetoond dat zij met [verweerder] heeft willen praten, dat [verweerder] dit niet wilde en dat ook de steeds strikter wordende opstelling van SHDH daar geen verandering in bracht.
SHDH verzoekt de kantonrechter bij het toekennen van een vergoeding in de beschikking expliciet op te nemen dat deze pas verschuldigd is nadat in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.
Het verweer
[verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. [verweerder] voert daartoe het volgende aan:
De primaire grondslag: een dringende reden
Het ontslag op staande voet is nietig, aangezien de rechtspersoon niet rechtsgeldig vertegenwoordigd kon worden door de heer [XXX]. Voor zover het besluit wel bestaan heeft, heeft [verweerder] het terecht vernietigd bij brief van 21 juni 2011 wegens het ontbreken van een dringende reden.
De onvrede, die met kleinigheden en onjuistheden werd benoemd, kwam uit de lucht vallen. Het was dus begrijpelijk dat [verweerder] in de gesprekken om uitleg vroeg en weerwoord gaf. Omdat er onvoldoende uitleg kwam, was het voor [verweerder] moeilijk om in te stemmen met een verbetertraject en daar vorm aan te geven.
[verweerder] heeft lucht gegeven aan zijn gevoel dat hij onder druk werd gezet. Al met al heeft [verweerder] het gevoel dat vanaf het begin naar een geforceerde beëindiging is toegewerkt. Het uiten van een mening of gevoel door een werknemer levert geen dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW op.
De subsidiaire grondslag: wijziging in omstandigheden
De arbeidsverhouding is alleen onherstelbaar beschadigd in de perceptie van SHDH. Of dit voldoende grond is voor een ontbinding laat [verweerder] aan de kantonrechter om te beoordelen. Wat [verweerder] betreft, is ontbinding niet aan de orde. Hij wil graag werken.
[verweerder] heeft nooit uitgesproken niet te willen praten of nadenken over zijn functioneren. Hij heeft gevraagd om wat tijd voor een schriftelijke reactie. Dat was redelijk, aangezien SHDH zelf had aangegeven schriftelijk te willen communiceren en dit ook deed. Dat [verweerder] niet meer in gesprek wilde vóór zijn vakantie op 22 juni 2011 is ook niet vreemd, aangezien hij van mening was dat de gesprekken werden verdraaid.
Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een vergoeding van € 250.000,00. Ter onderbouwing van dit verzoek voert [verweerder] het volgende aan:
Als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, is het tegen de wil van [verweerder], die bijna 14 jaar zonder kritiek heeft gefunctioneerd. De verwijtbaarheid aan zijn zijde valt in het niet bij de wijze waarop SHDH de zaak heeft aangepakt. Als een werkgever door middel van hoge druk en botheid een breuk tracht te forceren, dient dit in de correctiefactor tot uitdrukking te komen. Daarom maakt [verweerder] aanspraak op een vergoeding die is gebaseerd op correctiefactor C=2. De vergoeding bedraagt dan bruto € 208.414,14.
Gelet op de leeftijd van [verweerder] is zijn pensioenschade bij een eventuele ontbinding aanzienlijk. Hoewel normaliter de pensioenschade in de berekening begrepen wordt geacht, is er ruimte om daarvan af te wijken wanneer wordt aangetoond dat de concrete schade groter is. [verweerder] verzoekt de kantonrechter om de ontbindingsvergoeding naar boven te corrigeren wegens de pensioenschade en de fictieve opzegtermijn in het kader van de WW. Daarom verzoekt [verweerder] hem een vergoeding toe te kennen van € 250.000,00.
De beoordeling
Ontbinding van de arbeidovereenkomst
1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
2. Met betrekking tot de primaire grondslag, de dringende reden, overweegt de kantonrechter als volgt.
3. Daargelaten wat over het ontslag op staande voet in de dagvaardingsprocedure nog zal komen vast te staan, is de kantonrechter op basis van de thans bekende feiten en omstandigheden van oordeel dat SHDH te hard van stapel is gelopen door aan te nemen dat hier sprake was van een dringende reden en door [verweerder] op non-actief te stellen.
4. Niet ontkend kan worden dat [verweerder] aan een aantal uitnodigingen om in gesprek te gaan met SHDH geen gehoor heeft gegeven. Daar staat echter tegenover dat hem tijd moest worden gegund de gesprekken voor te bereiden en de situatie te overdenken. Die tijd heeft [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op de vakantieperiode die een rol heeft gespeeld, onvoldoende gekregen. In verband met het lange dienstverband en het goede functioneren van [verweerder] in het verleden, had SHDH meer begrip moeten hebben voor het feit dat haar kritiek op het functioneren van [verweerder] in ieder geval voor hem onverwacht kwam. Daarbij komt dat SHDH ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat specialistische hulp nodig is (zoals vermeld in de brief van 3 mei 2011). Het antwoord op de vraag of dergelijke hulp inderdaad nodig is, is voorbehouden aan [verweerder] zelf eventueel na advies van medische deskundigen. Gelet op de voor [verweerder] toch al onverwachte kritiek op zijn functioneren, kan de kantonrechter niet uitsluiten dat [verweerder] zich door deze mededeling onder druk gezet heeft gevoeld. Het is alleszins begrijpelijk dat hij meer tijd nodig had om zich te bezinnen.
5. Dit alles ontslaat [verweerder] natuurlijk niet van zijn eigen verplichting om wel op de één of andere manier met SHDH in gesprek te geraken. Hij kan niet voortdurend blijven zeggen dat hij meer tijd nodig heeft. Deze houding van [verweerder] levert evenwel niet zonder meer een dringende reden op.
6. Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat SHDH zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake was van een dringende reden. Het verzoek kan daarom niet op de primaire grondslag worden toegewezen.
7. Met betrekking tot de subsidiaire grondslag, de gewijzigde omstandigheden, overweegt de kantonrechter als volgt.
8. De kantonrechter kan, gelet op de wederzijdse standpunten, niet anders dan concluderen dat de arbeidsverhouding zo ernstig is verstoord, dat een vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoort.
9. Er zijn dus voldoende gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht bestaan, op korte termijn te ontbinden, zodat het verzoek in zoverre toewijsbaar is.
Vergoeding
10. Beoordeeld moet worden of aan [verweerder] in redelijkheid een vergoeding toekomt.
11. Gelet op wat hierboven al is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat aan SHDH in overwegende mate een verwijt kan worden gemaakt voor de onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding.
12. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat aan [verweerder] een vergoeding toekomt. De kantonrechter, zal gelet op het bovenstaande, die vergoeding stellen op € 125.000,00 bruto.
13. Met de gestelde pensioenschade heeft de kantonrechter geen rekening gehouden, omdat in deze procedure op basis van de thans aanwezige stukken geen inzicht kan worden verkregen in de te verwachten schade. Mocht [verweerder] van oordeel zijn dat hij wel pensioenschade lijdt, dan zal hij dit in een dagvaardingsprocedure aan de orde moeten stellen.
14. Voorts heeft de kantonrechter ook geen rekening gehouden met de fictieve opzegtermijn, omdat deze voor rekening van [verweerder] behoort te blijven.
15. Met SHDH is de kantonrechter van oordeel dat de vergoeding, nu het hier een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding betreft, eerst verschuldigd is als in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. Daarmee zal bij de beslissing rekening worden gehouden. De beslissing zal om die reden niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
16. SHDH heeft geen vergoeding aangeboden, zodat de kantonrechter SHDH in de gelegenheid zal stellen het verzoek in te trekken.
17. Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
18. Gezien de aard van de procedure worden de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
stelt partijen ervan in kennis van plan te zijn de arbeidsovereenkomst, indien deze nog mocht blijken te bestaan, te ontbinden met ingang van 1 oktober 2011 en aan [verweerder] in dat geval ten laste van SHDH een vergoeding toe te kennen zoals hierna is vermeld;
bepaalt dat SHDH de gelegenheid heeft het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 28 september 2011 te 15.00 uur ter griffie ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan [verweerder];
voor het geval SHDH het verzoek niet intrekt wordt nu vast als volgt beslist:
ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog bestaat, met ingang van
1 oktober 2011;
kent aan [verweerder] ten laste van SHDH een vergoeding toe van € 125.000,00 bruto (ineens te voldoen, als aanvulling op een uitkering op grond van een sociale verzekeringswet of een lager inkomen uit arbeid) uitsluitend te voldoen in het geval dat in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat;
veroordeelt SHDH in dat geval tot betaling van die vergoeding;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat meer of anders is verzocht;
voor het geval SHDH het verzoek wel intrekt:
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.