Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 10/1911, 11/3007, 11/3008, 11/3009
Uitspraakdatum: 21 oktober 2011
Uitspraak in de gedingen tussen
[X], verblijvende te Italië, eiser,
gemachtigde mr. I.R.J. Thijssen (Jaeger advocaten - belastingkundigen)
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 april 2009 voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 751.918 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.030. Bij aparte beschikking is aan eiser voor een bedrag van € 53.156 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 april 2009 voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 690.918 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.676. Bij aparte beschikking is aan eiser voor een bedrag van € 33.252 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 april 2009 voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 632.918 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.310. Bij aparte beschikking is aan eiser voor een bedrag van € 13.507 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 april 2009 voor het jaar 2009 een voorlopige aanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 573.255 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.638.
1.5. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2010 de (voorlopige) aanslagen 2006 tot en met 2009 en de beschikkingen heffingsrente over die jaren gehandhaafd.
1.6. Eiser heeft daartegen bij brief van 10 september 2010 beroep ingesteld. Eiser heeft de gronden van het beroep bij brief van 22 augustus 2011 nader ingevuld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2011. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. H.W.G. Sweerts en mr. drs. W. Garritsen. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. Daarnaast heeft verweerder ter zitting nog gedeeltes van het strafdossier van eiser overgelegd. De beroepen zijn gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de beroepen in de zaken AWB 10/4175 tot en met AWB 10/4178 ten name van [A].
1.8. Na de zitting heeft eiser een nader stuk ingediend. Dit stuk is geretourneerd aan eiser. De rechtbank heeft het stuk niet in haar beoordeling van het geschil betrokken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft de Italiaanse nationaliteit.
2.2. Naar aanleiding van een zesvoudige moord gepleegd in [plaats], waarvan eiser verdacht wordt, en een verzoek van de Duitse justitiële autoriteiten om uitlevering vindt op 12 maart 2009 een inval plaats in de huurwoning [locatie 1] (hierna: [locatie 1]), alwaar eiser samen met zijn zwager, [A] en diens vrouw en kind, wordt aangetroffen en aangehouden. Bij die inval vindt tevens huiszoeking plaats en worden naast onder meer vuurwapens en vervalste identiteitsbewijzen, een bedrag aan contanten van in totaal € 546.275, horloges en een plastic tas met aankoopbonnen gevonden en in beslag genomen. Bovendien worden een huurcontract betreffende een appartement [locatie 2] (hierna: [locatie 2]) en kwitanties van huurbetalingen betrekking hebbend op [locatie 2] aangetroffen. Uit de op de aanhouding van eiser gevolgde politieverhoren wordt duidelijk dat eiser verblijft in slaapkamer 1 en zijn zwager in slaapkamer 3 van de door verweerder overgelegde plattegrond van [locatie 1]. Zowel eiser als [A] bevestigt dat de in elk van de als zodanig door verweerder geduide slaapkamers gevonden contanten en horloges toebehoren aan degene die in de betreffende kamer verbleef.
2.3. Bij de in 2.2 genoemde huiszoeking wordt tevens aangetroffen een visitekaartje van [B]. Zij is verhoord door de politie. Uit haar verhoor blijkt dat zij bemiddeld heeft in de verhuur van [locatie 1] aan een onbekende man. De huur is ingegaan op 1 februari 2009. De huur is contant betaald. Er is geen huurcontract.
2.4. Het in 2.2 genoemde huurcontract [locatie 2] staat op naam van [C]. De huur is ingegaan op 1 december 2005. Van de contant betaalde huur zijn verscheidene kwitanties bij de in 2.2 genoemde huiszoeking gevonden.
2.5. Bij brief van 28 april 2009 heeft verweerder een toelichting gegeven over de aanleiding voor het opleggen van de aanslagen:
“Naar aanleiding van [eisers] aanhouding is door de Nationale Recherche een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn met toestemming van de Officier van Justitie aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Aan de hand van deze onderzoeksresultaten zijn [eisers] belastbare inkomens voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 als volgt vastgesteld:
Jaar 2006 2007 2008 2009
Belastbaar inkomen (box 1) € 751.818 € 690.918 € 632.918 € 573.255
Belastbaar inkomen (box 3) € 345.459 € 661.918 € 603.086 € 286.627 ”
2.6. Tevens bevat de in 2.5 genoemde toelichting een motivering voor het opleggen van de aanslagen, namelijk dat er sterke aanwijzingen zijn dat het in 2.2 genoemde bedrag aan contanten een illegale herkomst heeft. Dit vermoeden wordt versterkt, aldus verweerder, door onder meer het feit dat eiser in het verleden strafrechtelijk veroordeeld is voor betrokkenheid bij de handel in cocaïne, hij ter zake van deze veroordeling nog een gevangenisstraf van 7,5 jaar in Italië moet uitzitten, hij voortvluchtig is, hij verdacht wordt van de moord in [plaats], hij beschikt over vervalste identiteitsbewijzen en hij samen met [A] verdacht wordt van lidmaatschap van de Italiaanse tak van de criminele organisatie ‘[E] Bovendien heeft eiser tijdens zijn verhoren aanvankelijk aangegeven dat de contanten afkomstig zijn van werkzaamheden in een pizzeria en tweedehands auto’s. Later heeft hij aangegeven dat het spaargeld betreft.
2.7. Ten aanzien van de belastingplicht bevat de in 2.5 genoemde toelichting het volgende:
Belastingplicht
“Uit het ingestelde strafrechtelijk onderzoek is verder naar voren gekomen dat [eiser] vermoedelijk al sinds 2005 in Nederland verblijft. Dit blijkt onder andere uit het feit dat in de woning een plastic tas is aangetroffen met daarin een aantal aankoopbonnen betreffende uitgaven die hebben plaatsgevonden in de omgeving van [D] alsmede een huurcontract (…) voor de huur van (…) [locatie 2] (…). Ook zijn een aantal kwitanties betreffende (…) [locatie 2] (…) aangetroffen in [eiser’s] woning. Op basis hiervan stel ik mij op het standpunt dat [eiser] in de jaren 2006 tot en met heden in Nederland woonachtig [is] geweest en derhalve binnenland belastingplichtig [is].”
En ten aanzien van de vastgestelde belastbare inkomens:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
“ (…). Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat [eiser] betrokken [is] bij de handel in cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in cocaïne grote (contante) geldbedragen gemoeid zijn en hoge winsten betaald worden. (…) De inkomsten zullen als winst uit onderneming danwel resultaat uit overige werkzaamheden bij uw belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) worden bijgeteld. (…)”
2.8. Bij brief van eveneens 28 april 2009 worden eiser aangiftebiljetten ib/pvv voor de jaren 2007 en 2008 uitgereikt en worden hem vragen gesteld op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) met betrekking tot zijn woonplaats, werkzaamheden en het bij de inval aangetroffen geld.
2.9. De aanslagen 2006 tot en met 2009 zijn terstond en onmiddellijk invorderbaar gesteld op grond van artikel 10, eerste lid, letters b en d van de Invorderingswet 1990. Bij brief van eveneens 28 april 2009 heeft de Ontvanger dit toegelicht.
2.10. Op 20 mei 2009 is eiser uitgeleverd aan Italië. Hij is sinds zijn uitlevering gedetineerd in Italië.
2.11. Eiser is niet strafrechtelijk vervolgd in Nederland ter zake van de aangetroffen gelden.
2.12. Over het in [locatie 1] aangetroffen contant geldbedrag heeft verweerder in zijn verweerschrift nog de volgende toelichting gegeven:
“Bij [eiser’s] aanhouding is in totaal een geldbedrag van € 546.275 in contanten aangetroffen. Volgens [eiser’s]verklaring is en bedrag van € 506.175 van [eiser] en het bedrag van € 40.100 van zijn zwager [A]. Over dit geld heeft [eiser] tegenover opsporingsambtenaren aangegeven dat hij dit gespaard heeft in het verleden maar op verdere vragen beroept hij zich op zijn zwijgrecht. Nu uit [eiser’s] verklaringen niet valt op te maken wanneer hij dit bedrag heeft verdiend, zijn voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 de volgende bedragen tot [eiser’s] inkomen gerekend:
Jaar 2006 2007 2008 2009
Correctie € 690.918 € 632.918 € 573.255 € 546.275”
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of eiser belastingplichtig is in Nederland en of hij terecht en tot de juiste bedragen in de heffing van ib/pvv is betrokken in de jaren 2006 tot en met 2009.
3.2. Eiser stelt dat hij gedurende die jaren niet in Nederland heeft gewoond, maar voortvluchtig was voor de justitiële autoriteiten in Duitsland en Italië. Zo eiser inwoner van Nederland was, kan van box 1-heffing geen sprake zijn, maar slechts van box 3-heffing. Bovendien kan er geen sprake zijn van omkering van bewijslast. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de aanslagen.
3.3. Verweerder stelt primair dat eiser in de onderhavige jaren binnenlands belastingplichtige was en subsidiair dat hij buitenlands belastingplichtige was. Met een beroep op omkering van de bewijslast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser moet doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Alvorens de rechtbank toekomt aan de vraag of terecht een beroep wordt gedaan op de omkering van de bewijslast, zoals verweerder stelt en eiser weerspreekt, zal verweerder eerst zijn vermoeden dat eiser gedurende de jaren 2006 tot en met 2009 inwoner van Nederland was, aannemelijk moeten maken en, zo er sprake was van binnenlandse belastingplicht de door verweerder veronderstelde inkomsten zijn genoten en of deze dienen te worden aangemerkt als winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden. Indien binnenlandse belastingplicht van eiser niet aanwezig wordt gewacht, zal verweerder de buitenlandse belastingplicht van eiser aannemelijk moeten maken.
4.2. Allereerst zal de rechtbank oordelen over de vraag of eiser in de jaren 2006 tot zijn uitlevering aan Italië in 2009 (2.10) zijn woonplaats in Nederland had. Bepalend hierbij is of op grond van artikel 4 Awr naar de feiten en omstandigheden beoordeeld eiser zijn woonplaats in Nederland had. Verweerder voert daartoe aan dat eiser op het moment van de inval (2.2) in Nederland verbleef en er bij de inval aankoopbonnen zijn aangetroffen betrekking hebbend op levensonderhoud, aankoopnota’s van horloges over de periode 2006 - 2009 van welke horloges eiser tijdens zijn verhoren erkend heeft dat die van hem zijn, en het in 2.4 vermelde huurcontract en huurkwitanties. Eiser stelt daartegenover dat hij vanwege de zesvoudige moord in [plaats] voortvluchtig was en in ieder geval tot die moord in Duitsland ([datum]) werkzaam, woonachtig en belastingplichtig was. [locatie 1] was een onderduikadres. Hij zat er pas een maand tot de inval. Eiser ontkent gebruik te hebben gemaakt van [locatie 2] en spreekt als vermoeden uit dat zijn zwager [F], aldaar heeft verbleven, hetgeen ook verklaart dat de plastic tas tezamen met de aankoopbonnen met een identiteitskaart van [F] in [locatie 1] is gevonden. Na diens uitlevering aan Italië zou [locatie 2] leeg zijn gehaald en alle spullen uit deze woning zijn overgeheveld naar [G]. Eiser is ook niet herkend als huurder van [locatie 1].
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser gedurende de jaren 2006 tot zijn uitlevering naar Italië inwoner was van Nederland. Daartoe acht zij de volgende factoren redengevend. Eiser heeft niet de Nederlandse nationaliteit, was niet ingeschreven in Nederland, had geen bankrekening in Nederland en was geen lid van enige vereniging. Noch het huurcontract van [locatie 1] noch dat van [locatie 2] stond op zijn naam. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de bij de huiszoeking aangetroffen aankoopbonnen ter zake van levensonderhoud aan eiser toebehoorden. Bovendien verbleef zijn vrouw vanaf 2007 in Italië. Het feit dat eiser erkend heeft dat de in slaapkamer 1 gevonden horloges van hem zijn en aantoonbaar zijn aangekocht in Nederland gedurende de periode 2006 - 2009 is onvoldoende om daarmee binnenlandse belastingplicht aan te nemen, ook niet in combinatie met de overige door verweerder genoemde factoren.
4.4. Voorzover verweerder betoogt dat op grond van genoemde feiten en omstandigheden het vermoeden gerechtvaardigd is dat eiser alhier woonachtig was, heeft eiser dit vermoeden voldoende ontzenuwd met zijn verwijzing naar zijn detentieperiode in Italië, zijn stellingen dat hij in de onderhavige jaren voortvluchtig was en dat de aankoopbonnen ter zake van levensonderhoud aan [F] toebehoorden. De rechtbank verwerpt dan ook het standpunt van verweerder dat sprake is van binnenlandse belastingplicht van eiser.
4.5. Voor wat betreft de subsidiaire stelling van verweerder dat eiser in de onderhavige jaren buitenlands belastingplichtige was, overweegt de rechtbank dat verweerder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt zijn vermoeden dat in die jaren door eiser winsten zijn behaald met de handel in cocaïne in Nederland en dat om die reden van box 1 inkomen sprake zou zijn geweest. De stellingen van verweerder dat het een feit van algemene bekendheid is dat de belangrijkste economische activiteit van de ‘[E] de grootschalige handel in cocaïne is en dat daarmee grote contante geldbedragen zijn gemoeid en hoge winsten worden behaald, acht de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen. Gesteld noch gebleken is van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland, zodat het betoog van verweerder ook in zoverre faalt. Het verzoek van verweerder om nader geïnformeerd te worden over die veroordeling verwerpt de rechtbank dan ook.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
5.1. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijze heeft moeten maken.
5.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een integrale proceskostenvergoeding ter grootte van € 5.000 zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). De rechtbank overweegt dat een dergelijke vergoeding alleen kan worden toegekend indien sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van even bedoeld artikel 2 van het Besluit. Eiser heeft in dit verband naar voren gebracht dat door de trage en weinig efficiënte aanpak van verweerder aanzienlijke extra kosten zijn gemaakt. Bovendien zal volgens eiser een integrale proceskostenvergoeding verweerder wellicht bewegen voortvarender te werk te gaan bij het opleggen van de definitieve aanslagen. De rechtbank acht dit echter geen bijzondere omstandigheden in de zin van het Besluit en wijst dan ook het beroep op integrale vergoeding af.
5.3. Derhalve vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.552,50 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met - nu zij zijn ingediend vóór 1 oktober 2009 - een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en, nu het om vier samenhangende zaken gaat, een wegingsfactor 1,5).
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de belastingaanslagen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.552,50;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.A. Fase en
mr. M. Koole, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.