ECLI:NL:RBHAA:2011:BU2979

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/685
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiser op 24 oktober 2010 een verzoek ingediend bij verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Heemstede, om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft bij brief van 4 februari 2011 beroep ingesteld wegens niet-tijdig beslissen door verweerder op zijn verzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 september 2011, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting werd geconstateerd dat het griffierecht niet was voldaan, maar eiser heeft later aangetoond dat hij dit recht had voldaan. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek van eiser niet kan worden aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 3 Wob, omdat eiser geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is de beslistermijn van artikel 6 Wob niet van toepassing. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser tegen het niet-tijdig beslissen ongegrond is, omdat er geen sprake is van een aanvraag in de zin van de Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2011. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 685 WOB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij brief van 24 oktober 2010 heeft eiser bij verweerder, onder verwijzing naar artikel 8 Wet openbaarheid van bestuur (Wob), het volgende verzoek ingediend:
- de besluitenlijsten van de commissievergaderingen voortaan primair te publiceren in De Heemsteder, het gebruikelijke en voor alle Heemsteders toegankelijke medium;
- de tot dusver op de gemeentelijke website ontbrekende besluitenlijsten daar onmiddellijk te publiceren en ter inzage te leggen.
Bij brief van 3 december 2010 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet-tijdig beslissen op het verzoek van 24 oktober 2010. Een kopie van deze ingebrekestelling heeft eiser aan de gemeenteraad gestuurd.
Eiser heeft bij brief van 4 februari 2011 bij de rechtbank beroep ingesteld wegens niet-tijdig beslissen door verweerder op eisers verzoek van 24 oktober 2010. Bij brieven van 11 en 23 februari 2011 heeft eiser zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 september 2011, waar eiser in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank eiser meegedeeld dat, voor zover bij de rechtbank bekend, het griffierecht niet is voldaan.
Eiser heeft aangegeven dat hij het griffierecht heeft voldaan. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde eiser in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat het griffierecht is voldaan.
Bij brief van 19 september 2011 heeft eiser een bankafschrift overgelegd. Hieruit blijkt dat de betaling van € 152,-- op 16 februari 2011 niet is gekoppeld aan een bepaalde procedure. Uit een interne controle bij de rechtbank is gebleken dat deze betaling op 3 maart 2011 aan eiser is teruggestort.
De rechtbank heeft eiser bij brief van 30 september 2011 in de gelegenheid gesteld het griffierecht voor deze procedure opnieuw te voldoen. Op 6 oktober 2011 heeft eiser een bedrag van € 152,-- voldaan.
Desgevraagd hebben eiser en verweerder de rechtbank laten weten ermee akkoord te gaan dat de rechtbank uitspraak zal doen zonder een nadere zitting te houden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Bij brief van 25 oktober 2010 heeft verweerder de ontvangst van eisers verzoek van 24 oktober 2010 bevestigd en tevens aangegeven dat hij dit verzoek heeft doorgezonden aan de gemeenteraad. Bij brief van 2 december 2010, verzonden 8 december 2010, heeft (de waarnemend-griffier van) de gemeenteraad op het verzoek van eiser van 24 oktober 2010 geantwoord. Eiser heeft dit schriftelijke antwoord op 8 december 2010 aan de gemeenteraad teruggestuurd.
2.2 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek van eiser van 24 oktober 2010 geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Omdat er geen aanvraag is gedaan, is er ook geen beslistermijn gaan lopen, aldus verweerder. Voor zover wel sprake zou zijn van een aanvraag, stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat de gemeenteraad, voordat de termijn van de ingebrekestelling was verstreken, heeft gereageerd. Gelet hierop is volgens verweerder het beroep niet-ontvankelijk, althans ongegrond.
2.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn verzoek is gebaseerd op de artikelen 8 en 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat de brief van 25 oktober 2010 (de ontvangstbevestiging van het verzoek) een schriftelijke weigering van verweerder inhoudt om op eisers verzoek te beslissen. Voorts heeft eiser de rechtbank verzocht de door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen op een totaal bedrag van € 1260,--.
2.4 De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
2.5 Artikel 3, eerste lid, van de Wob luidt als volgt:
‘Een ieder kan een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.’
Artikel 8 van deze wet bepaalt in het eerste lid het volgende:
‘Het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, verschaft uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.’
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek van eiser van 24 oktober 2010, zoals onder overweging 1 weergegeven, niet hoeven aanmerken als een verzoek op grond van artikel 3 Wob. Het verzoek heeft, gelet op de formulering, betrekking op de wijze waarop verweerder uitvoering geeft aan zijn actieve openbaarmakingsplicht neergelegd in artikel 8 Wob. Eiser verwijst in zijn verzoek, alsmede in zijn beroepschrift van 4 februari 2011, ook naar artikel 8 Wob. De omstandigheid dat eiser zich in zijn aanvullende beroepsgronden van 11 februari 2011 alsnog beroept op artikel 3 Wob, maakt het voorgaande niet anders. In ieder geval gaat door deze mededeling in het aanvullend beroepschrift van 11 februari 2011 niet ineens, met terugwerkende kracht, de termijn van artikel 6, eerste lid, van de Wob lopen. Overigens zijn of worden de besluitenlijsten van commissievergaderingen reeds openbaar gemaakt door plaatsing op de gemeentelijke website, zoals blijkt uit de brief van de waarnemend-griffier van 2 december 2010.
2.7 Nu het verzoek niet wordt aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 3 Wob, is de in artikel 6, eerste lid, Wob neergelegde wettelijke beslistermijn van vier weken niet van toepassing.
Eisers verzoek van 24 oktober 2010 is evenmin een verzoek of aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3 Awb, aangezien eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbbende. Immers, de wijze waarop verweerder inhoud geeft aan zijn verplichting ex artikel 8 Wob raakt eiser niet meer in zijn belangen dan andere willekeurige inwoners van Heemstede. Bij gebrek aan een concreet, direct en persoonlijk belang is eisers verzoek dan ook niet aan te merken als een aanvraag. Derhalve is op eisers verzoek evenmin de redelijke termijn van artikel 4:13, tweede lid, Awb van toepassing. Toen eiser verweerder op 3 december 2010 in gebreke stelde, was derhalve geen sprake van overschrijding van een wettelijke beslistermijn of een redelijke termijn, zodat eisers ingebrekestelling onterecht was. Van het verbeuren door verweerder van dwangsommen kan dan ook geen sprake zijn.
2.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser gericht tegen het niet- tijdig beslissen op zijn verzoek van 24 oktober 2010, ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.