zaaknummer: AWB 11 - 4614 WW
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
22 september 2011
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. M.H. Welter, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond,
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Tegenwoordig: mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en P.M. van der Pol, griffier.
Zitting: 22 september 2011
Verschenen: Verzoekster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder, vertegenwoordigd door J. Knufman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Alkmaar.
Bij besluit van 12 augustus 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toekenning van een uitkering in het kader van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen, omdat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 17 augustus 2011 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 augustus 2011 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 8 september 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 september 2011 beroep ingesteld.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende de beroepsprocedure.
Bij mondelinge uitspraak van 22 september 2011 heeft de voorzieningenrechter:
- het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen;
- het bestreden besluit van 8 september 2011 geschorst tot de datum van verzending van de uitspraak van de rechtbank op het beroep van verzoekster;
- verweerder opgedragen om met ingang van 24 augustus 2011 aan verzoekster een WW-uitkering toe te kennen;
- verweerder veroordeeld in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 874,-- , te betalen aan verzoekster;
- verweerder opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht van € 41,-- aan haar te vergoeden.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
Ter zitting is naar voren gekomen dat het feitencomplex op grond waarvan verweerder heeft aangenomen dat verzoekster verwijtbaar werkloos is geworden, wellicht toch niet zo eenduidig is als eerder is aangenomen.
Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat niet is gebleken dat verzoeksters werkgever, nadat hij haar het voornemen tot strafontslag had kenbaar gemaakt, enig nader onderzoek heeft ingesteld naar de gedragingen die hij verzoekster verweet.
Daar komt bij dat de eis dat een onderzoek in het kader van een strafontslag zorgvuldig dient te geschieden, niet zonder meer met zich brengt dat een werkgever niet gehouden is een ontslag binnen een redelijke termijn te effectueren. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de ter zake geldende jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
Bij de stand van zaken als hiervoor weergegeven is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe op de hiervoor vermelde wijze.
Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter in dit geval twee punten toe: een punt voor het indienen van het verzoekschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting. Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. Het gewicht van de zaak is gemiddeld.
Bovendien dient verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht (€ 41,--) aan haar te vergoeden.
Los van het voorgaande staat, dat verweerder ter zitting de bereidheid heeft uitgesproken met verzoekster in overleg te treden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.