Parketnummer: 15/800891-11
Uitspraakdatum: 20 oktober 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 06 oktober 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Aruba,
wonende te [adres],
thans verblijvende bij Stichting "De Rotonde" te (3818 EH) Amersfoort, Utrechtseweg 291.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd:
zij op of omstreeks 03 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.980,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot 6 (zes) maanden jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
4.1. Partiële vrijspraak
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat het medeplegen van het opzettelijk invoeren van cocaïne niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Weliswaar is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland gereisd, maar heeft ieder voor zich besloten om cocaïne te smokkelen. Daarnaast zou ieder afzonderlijk een beloning krijgen voor de zelf meegebrachte cocaïne. In deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte gericht op de invoer van de door hen afzonderlijk ingevoerde cocaïne, hetgeen voor medeplegen is vereist. Verdachte moet in zoverre worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte is als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - zal volstaan met een opsomming van die bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 6 oktober 2011 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2011 (dossierparagraaf 3.2);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van verdachte d.d. 4 juli 2011, los opgenomen;
* het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium d.d. 8 juli 2011 met laboratoriumnummer 5810 X 11, los opgenomen.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 03 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Raad voor de Kinderbescherming opgestelde rapporten van 5 juli 2011, 2 augustus 2011 en 28 september 2011.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 997 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoon van verdachte grond is gelegen om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft aldus rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat zij niet eerder met politie en justitie ter zake van een dergelijk strafbaar feit in aanraking is geweest, en oprecht haar spijt heeft betuigd. Tot slot heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat aansluiting gezocht bij het advies zoals dat door de Raad van de Kinderbescherming is gegeven in haar rapport van 28 september 2011 waarin wordt geadviseerd aan verdachte een proeftijd op te leggen met een voorwaardelijke jeugddetentie en gekoppeld hieraan de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering in het kader van hulp en steun. Daarnaast wordt geadviseerd de sociale vaardigheidstraining Tools4you aan verdachte op te leggen en eventueel aanvullend een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur op haar plaats is. De rechtbank zal echter het advies van de Raad voor de Kinderbescherming volgen en bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. De rechtbank acht verplicht contact met de jeugdreclassering gedurende die proeftijd wenselijk en noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijk op te leggen straf worden verbonden. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf in de vorm van een leerstraf op, te weten de cognitieve sociale vaardigheidstraining Tools4you (kort). Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verdachte gelet op de ernst van het feit ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 1 (een) maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat zij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 20 uren taakstraf in de vorm van een leerstraf, zijnde in dit geval het volgen van de cognitieve sociale vaardigheidstraining Tools4you (kort), bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 10 dagen jeugddetentie.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 120 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uur werkstraf subsidiair één dag jeugddetentie in mindering wordt gebracht.
Geeft in het kader van de bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. F.F.W. Brouwer en mr. J.G. Tielenius Kruythoff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Verberne,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2011.