ECLI:NL:RBHAA:2011:BU4113

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800988-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne met verschillende rollen van verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 11 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, namelijk 4.824,1 gram, heeft ingevoerd in Nederland. De verdachte arriveerde op 24 juli 2011 op de luchthaven Schiphol vanuit Mexico, waar zij in opdracht van een onbekende man een koffer met cocaïne had meegenomen. Tijdens de controle van de koffers door de douane werden afwijkende contouren waargenomen, waarna in de koffers van zowel de verdachte als de medeverdachte pakketten cocaïne werden aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een minder actieve rol had in de invoer dan de medeverdachte, die de leiding had tijdens de reis en instructies gaf aan de verdachte. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de invoer van de cocaïne als minder zwaarwegend beoordeeld en heeft daarom besloten om af te wijken van de landelijke oriëntatiepunten voor de op te leggen straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt de ernst van de invoer van verdovende middelen en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800988-11
Uitspraakdatum: 11 november 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Guadalajara (Mexico),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 4824,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtendertig (38) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen [medeverdachte]) zijn op 24 juli 2011 vanuit Mexico aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. In opdracht van het Passengers Operation Centre zijn de koffers van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gecontroleerd. Bij een controle met een x-ray apparaat werden in de koffers afwijkende contouren waargenomen, welke leken op pakketten. Vervolgens werd in beide koffers onder de bodemplaat een witte substantie aangetroffen die een positief kleurresultaat gaf bij de MMC test.2 Bij verder onderzoek van beide koffers bleek in de voering een aantal pakketten met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne te zitten. In de koffer van verdachte zaten vier pakketten cocaïne met een totaal nettogewicht van 2.121,9 gram.3 In de koffer van medeverdachte [medeverdachte] zaten ook vier pakketten cocaïne met een totaal nettogewicht van 2.702,2 gram.4
Verdachte heeft verklaard dat zij straatverkoopster is in Mexico en daarbij een man heeft leren kennen die haar heeft gevraagd of zij een reis naar Nederland wilde maken en daarbij een koffer wilde meenemen. Twee dagen later is zij voorgesteld aan medeverdachte [medeverdachte] met wie zij de reis zou maken. Op de dag dat ze aan medeverdachte [medeverdachte] is voorgesteld, heeft ze van de man een koffer en $ 1.500,-- gekregen. Zij wist niet of ze later nog meer geld zou krijgen. Verdachte dacht dat er misschien drugs in de koffer zaten, omdat ze vermoedde dat de man drugs verkocht. Zij heeft de koffer onderzocht. Er zat een rare lucht aan, hij rook naar plastic. Zij vertrouwde het niet. In de koffer zat een losse schroef maar verder zag ze niets. De koffer woog veel, maar verdachte dacht dat dit kwam omdat het een grote koffer was. Ze mocht van de man geen vragen stellen. Op de dag van de reis werd verdachte door de man en medeverdachte [medeverdachte] met de auto opgehaald.5 De man en [medeverdachte] spraken met elkaar in de auto, verdachte was niet bij het gesprek betrokken.6
[medeverdachte] had een gelijksoortige koffer bij zich. Toen deze koffer werd gecontroleerd door de douane in Mexico was verdachte opgelucht omdat ze toch een bepaalde argwaan had.
[medeverdachte] had de tickets. Verdachte had als instructie gehad dat zij [medeverdachte] moest volgen; hij zou alles regelen. Hij checkte voor beiden in, en ze zaten naast elkaar in het vliegtuig, hoewel [medeverdachte] een ander stoelnummer had. Tegen verdachte zei hij dat ze aan de Nederlandse politie moest vertellen dat ze getrouwd waren. [medeverdachte] is na het inchecken nog gebeld door de man. Verdachte wist niet waar zij in Nederland naartoe zou gaan, daarover is niet gesproken.7
De medeverdachte heeft een gelijkluidende verklaring over hun ontmoeting en de reis afgelegd.8
4.2 Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting van 28 oktober 2011 aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, nu zij de koffer heeft onderzocht en daarbij niets vreemds heeft aangetroffen. Deze controle in combinatie met het idee dat verdachte had, dat zij geld zou gaan ophalen in Nederland, staat in de weg aan het aannemen van voorwaardelijk opzet. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uitgangspunt is dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert verantwoordelijk is voor de inhoud daarvan.. Dit is slechts anders indien uit de stukken of uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat verdachte van de aanwezigheid van de cocaïne niet wist of zich niet bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in haar bagage cocaïne zat.
In dit geval kreeg verdachte een gratis reis naar Nederland aangeboden om door een onbekende man om hier een koffer af te leveren die ook door deze man werd verstrekt met daarbij ook geld voor onderweg. Verdachte diende daarbij samen te reizen met een andere onbekende man, waarbij zij zich als echtpaar diende voor te doen. Hoewel verdachte bij controle van de gekregen koffer merkte dat de koffer vreemd rook en veel woog, heeft zij vervolgens geen verdere navraag over de koffer en reis gedaan, hetgeen gezien de omstandigheden van verdachte mocht worden verwacht. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verdachte zich willens en wetens bloot heeft gesteld aan de aanmerkelijke kans dat de haar verstrekte koffer werd gebruikt voor het vervoeren van verdovende middelen , hetgeen ook het geval bleek te zijn.
Dat verdachte - volgens de raadsman dacht - dat het doel van de reis was geld op te halen in Nederland, maakt dit niet anders. Overigens merkt de rechtbank hierbij op dat verdachte zelf heeft verklaard dat de aanleiding voor de reis het verzoek van de man was om een koffer weg te brengen.
De raadsman van verdachte heeft verder aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte reeds voor de reis wist - in voorwaardelijke zin -, dat ook medeverdachte [medeverdachte] een koffer bij zich zou hebben waarin cocaïne zat. Verdachte zou daarom slechts veroordeeld kunnen worden ter zake van de invoer van de hoeveelheid cocaïne in haar eigen koffer.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden blijkt dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachten zijn aan elkaar voorgesteld door de man die hen had benaderd voor de reis naar Nederland waarbij duidelijk werd gemaakt dat zij samen zouden reizen. Vervolgens zijn zij samen door deze man naar het vliegveld gebracht. Zij hebben daar samen ingecheckt, waarna is besproken dat zij zich tegenover de Nederlandse politie voor zouden doen als echtpaar. Verdachte wist dat de medeverdachte een gelijksoortige koffer bij zich had, had tijdens het openen van deze koffer door de douane in Mexico ook argwaan, maar heeft verder geen navraag gedaan. Ook tijdens de verdere reis heeft verdachte zich op geen enkele wijze gedistantieerd. Gezien deze omstandigheden, heeft verdachte - naar het oordeel van de rechtbank - , bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook in de koffer van medeverdachte [medeverdachte] cocaïne zou kunnen zitten. Daarmee kan het ten laste gelegde medeplegen bewezen worden verklaard.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
zij op 24 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 4.824,1 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van de aanzienlijke hoeveelheid van 4.824,1 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Hoewel in beginsel ten aanzien van dit soort misdrijven de landelijke oriëntatiepunten (LOVS) voor de op te leggen straf welke door de rechtbank worden gehanteerd, zijn gebaseerd op de totale hoeveelheid ingevoerde cocaïne, ziet de rechtbank aanleiding om in deze zaak hiervan ten voordele van verdachte af te wijken. De reden daarvoor is gelegen in de verschillende rollen die verdachte en de medeverdachte met betrekking tot de invoer hebben vervuld. Daarbij gaat de rechtbank uit van een meer geringe rol van verdachte. Immers verdachte was, in tegenstelling tot haar medeverdachte, naast betaling van de reis en een onkostenvergoeding geen verdere beloning in het vooruitzicht gesteld. Ook had de medeverdachte de leiding tijdens de reis, diende verdachte zijn instructies te volgen, werd met de medeverdachte ook het contact met de leverancier in Mexico onderhouden terwijl verdachte bovendien niet wist wat er verder in Nederland zou gebeuren of waar zij zou verblijven. Anders dan officier van justitie, heeft de rechtbank gezien deze mindere rol van verdachte aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten, welke gelden ten aanzien van de hoeveelheid cocaïne welke alleen in de koffer van verdachte is aangetroffen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. A.C. Bordes, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers W. van den Bergh en mr. M. Duin
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2011.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal d.d. 25 juli 2011 (dossierparagraaf 2.2).
3 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 juli 2011 (dossierparagraaf 2.6) en Laboratoriumrapport d.d. 1 augustus 2011 (kenmerk A065.1.055373 en laboratoriumnummer
6618 X 11) los opgenomen in het dossier.
4 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 juli 2011 (dossierparagraaf 4.4) en Laboratoriumrapport d.d. 1 augustus 2011 (kenmerk A065.1.055374 en laboratiumnummer 6622 X 11).
5 Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 juli 2011 (dossierparagraaf 1.3)
6 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
7 Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 juli 2011 (dossierparagraaf 1.3)
8 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 25 juli 2011 (dossierparagraaf 3.3)