Parketnummer: 15/800469-11
Uitspraakdatum: 20 oktober 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 06 oktober 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, locatie Demersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, zich houdt aan het meldingsgebod en zich klinisch zal laten behandelen. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat het in beslag genomen en niet teruggegeven geld verbeurd verklaard zal worden.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op 26 maart 2011 wordt door verbalisanten gezien dat een vrouw - waarvan later blijkt dat het [medeverdachte 2] is - met twee mannen gezamenlijk de vertrekhal op Schiphol binnenkomt.2 Later blijkt dat deze twee mannen verdachte en medeverdachte zijn.3 Behalve een handtas heeft [medeverdachte 2] geen bagage bij zich. Na beide mannen te hebben omhelsd en drie zoenen te hebben gegeven, vertrekt [medeverdachte 2] alleen naar de paspoortcontrole. Bij de douanecontrole blijkt dat ze naar Aruba gaat en op 5 april 2011 zal terugkeren. De twee mannen stappen in een op de vertrekpassage geparkeerde auto, zijnde een zwarte Alfa Romeo met kenteken [kenteken].4 Verdachte heeft bevestigd dat hij [medeverdachte 2] op 26 maart 2011 samen met medeverdachte met zijn auto naar het vliegveld heeft gebracht.5
Op 5 april 2011 omstreeks 06.00 uur arriveert [medeverdachte 2] met een vlucht vanuit Aruba en Curaçao op de luchthaven Schiphol. Tijdens een douanecontrole zijn er aanwijzingen dat zij bolletjes met cocaïne heeft geslikt.6 Na onderzoek worden 91 slikkersbollen aangetroffen. Na verwijdering van de verpakkingslagen wordt een witte stof aangetroffen die qua kleur, geur en samenstelling leek op cocaïne. Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedroeg 691,6 gram. Vervolgens is een monster van de aangetroffen stof naar het Douane Laboratorium te Amsterdam gestuurd, ter analyse van de aangeboden stof.7 Uit het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium, opgemaakt in voornoemde strafzaak, blijkt dat het opgestuurde onderzoeksmateriaal cocaïne bevat.8 [medeverdachte 2] verklaart dat zij wist dat er cocaïne in de bollen zat, dat zij € 1.500,- zou krijgen als zij de bollen zou afgeven en dat '[naam]' (medeverdachte) haar ook weer op zou halen.9
Op 5 april 2011, omstreeks 06.00 uur, worden onder meer verdachte en medeverdachte gezien in de aankomsthal op de luchthaven Schiphol. Zij worden door verbalisanten herkend als de wegbrengers van [medeverdachte 2] op 26 maart 2011. Onder medeverdachte wordt onder meer een autosleutel van het merk Alfa Romeo in beslag genomen.10 De bij deze autosleutel behorende auto, een zwarte Alfa Romeo met het kenteken [kenteken], wordt op parkeerplaats P1, gelegen op de luchthaven Schiphol aangetroffen. In de auto worden onder meer aangetroffen (i) een aankoopfactuur van retourtickets naar Aruba, vertrek op 25 maart en retour op 4 april (aankomst 5 april) op naam van [medeverdachte 2], afgegeven op 24 maart 2011 door DeKa Reizen te Almere en (ii) een kopie van de op naam van [medeverdachte 2] gestelde Nederlandse identiteitskaart.11 Verdachte heeft bevestigd dat hij op 5 april 2011 samen met medeverdachte met de auto van zijn zus naar de luchthaven Schiphol is gereden en naar binnen is gegaan.12
Blijkens de verklaring van een medewerkster van DeKa Reizen te Almere is medeverdachte daar samen met [medeverdachte 2] geweest om de tickets aan te schaffen. De tickets zijn contant betaald door medeverdachte.13
Uit onderzoek naar de Nokia telefoon van verdachte komt naar voren dat daarin het nummer van [medeverdachte 2] onder de naam "[naam]" is opgeslagen.14 Op 26 maart 2011 - de dag dat verdachte medeverdachte [medeverdachte 2] naar Schiphol heeft gebracht - straalt de telefoon van verdachte een mast aan op Schiphol, waarbij er contact is met koerier [medeverdachte 2].15 Ook is er die dag telefonisch contact tussen [medeverdachte 2] en medeverdachte.16 Op 5 april 2011 om 6:31 uur - de ochtend dat [medeverdachte 2] wordt aangehouden met cocaïne - straalt de telefoon van [medeverdachte 2] een mast aan op Schiphol. Er vindt een gesprek plaats van 16 seconden en dat gesprek is geïnitieerd door het nummer van verdachte.17 Ook vinden er in de vroege ochtend van 5 april 2011 vier gesprekken plaats tussen verdachte en medeverdachte. 18Waargenomen is dat verdachte zich omstreeks 06.00 uur die dag al op de luchthaven bevond in Terminal 4 Aankomst, waar [medeverdachte 2] zou aankomen, en hier tot 07.22 uur is verbleven waarbij hij herhaaldelijk de telefoon naar zijn oor bracht, kennelijk om te bellen.19
4.2 Bewijsoverweging
Verdachte heeft op 6 april 2011 tegenover de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij de afgelopen twee weken niet eerder op Schiphol zou zijn geweest.20 Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 26 maart 2011 wel op Schiphol is geweest en die dag fungeerde als snorder: medeverdachte had hem gevraagd hem en [medeverdachte 2] naar Schiphol te brengen. Hij verklaarde vervolgens dat hij de nacht van 4 op 5 april 2011 bij medeverdachte had geslapen en dat deze hem op 5 april 2011 wakker maakte omdat hij een lift nodig zou hebben. Verdachte verklaarde dat, toen ze op Schiphol waren aangekomen, ze daar een broodje zouden gaan eten.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij slechts als snorder op 26 maart en 5 april 2011 zou hebben opgetreden en dat hij niet wist dat [medeverdachte 2] op 5 april 2011 zou terugkeren naar Nederland ongeloofwaardig. Verdachte heeft in eerste instantie ontkend op die data op Schiphol geweest te zijn, en beroept zich vervolgens op zijn zwijgrecht nadat hij met camera beelden werd geconfronteerd waarop hij is te zien. Het is op zijn minst ongebruikelijk, dat een snorder zich niet beperkt tot het vervoer van zijn passagier naar de luchthaven, maar tevens deze samen met een andere passagier naar de paspoortcontrole begeleidt, en dat op een dusdanige wijze doet, dat verbalisanten het vermoeden krijgen dat sprake is van het begeleiden van een persoon die vermoedelijk op reis gaat om drugs te halen, hetgeen later daadwerkelijk het geval blijkt te zijn. Op 5 april 2011 blijkt verdachte - nog - dusdanig onder invloed van alcoholische drank te zijn dat hij niet achter het stuur van de auto kan blijven, maar dat zijn medepassagier het stuur moet over nemen. Dat is niet het gedrag dat van een 'snorder' kan worden verwacht. Verdachte was ook op de hoogte van het reisschema van medeverdachte [medeverdachte 2], dat in zijn auto is aangetroffen, verbleef geruime tijd op de luchthaven in de aankomsthal waar zij zou aankomen en ook rond het tijdstip dat zij zou aankomen, waarbij hij ook met haar telefonisch in contact stond. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte wist dat [medeverdachte 2] op 5 april 2011, vroeg in de ochtend, terug zou keren naar Nederland en dat hij op die dag en dat uur op Schiphol aanwezig was om haar af te halen.
Verdachte en medeverdachte hebben geen aannemelijke verklaring voor de reden waarom zij medeverdachte zouden moeten wegbrengen en afhalen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte en medeverdachte wisten dat [medeverdachte 2] bolletjes met cocaïne zou gaan vervoeren en dat hij en medeverdachte ten aanzien van dat transport een rol hebben gespeeld en acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne.
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten, dat
hij op 05 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Gezien het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, evenals de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking daar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 27 juni 2011 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 691,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Verdachte vervulde de rol van begeleider en afhaler van een koerier met bolletjes cocaïne. De afhalers nemen een belangrijke plaats in binnen organisaties die zich bezighouden met internationale drugshandel. Immers, zij zijn de koppeling tussen de koerier en de organisatie en dragen er zorg voor dat de gesmokkelde drugs bij de organisatie terechtkomen. Waar de koeriers het meeste risico lopen, blijven bij de opsporing en vervolging de afhalers vaak buiten schot.
Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheden waren van dien aard dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Met de handel in deze stoffen wordt veel geld verdiend. Kennelijk heeft verdachte zich met voorbijzien aan de gezondheidsrisico's van anderen uitsluitend laten leiden door het oogmerk van financieel gewin.
De straf die de rechtbank passend en geboden acht is lager dan die door de officier van justitie is geëist, maar vloeit voort uit de omstandigheid dat de rechtbank, meer dan de officier van justitie, aansluiting heeft gezocht bij de voor strafoplegging bestaande landelijke oriëntatiepunten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank acht verplicht contact met de reclassering niet noodzakelijk, nu verdachte zelf heeft aangegeven zich te willen laten opnemen in een afkickkliniek. Verdachte had hiertoe al voor zijn detentie het nodige in gang gezet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1) Geld Euro 23 x 50 euro
2) Geld Euro 4 x 20 euro
3) Geld Euro 2 x 10 euro
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. J.G. Tielenius Kruythoff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Verberne,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2011.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2011 (dossierparagraaf 0.3).
3 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2011 (dossierparagraaf 0.5).
4 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2011 (dossierparagraaf 0.3).
5 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 oktober 2011, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.
6 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2011 (dossierparagraaf 0.4).
7 Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 16 april 2011 (dossierparagraaf 1.8).
8 Het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 april 2011, kenmerk 3499 X 11.
9 Proces-verbaal van verhoor inbewaringstelling medeverdachte d.d. 8 april 2011 (dossierparagraaf 1.10).
10 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2011 (dossierparagraaf 0.5).
11 Het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 5 april 2011 (dossierparagraaf 7.16 met bijlagen).
12 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 oktober 2011, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.
13 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2011 (dossierparagraaf 7.14).
14 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2011 (dossierparagraaf 7.9, 1e pagina midden).
15 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2011 (dossierparagraaf 7.12, 1e pagina onder).
16 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2011 (dossierparagraaf 7.12, 2e pagina midden).
17 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2011 (dossierparagraaf 7.12, 2e pagina boven).
18 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2011 (dossierparagraaf 7.10).
19 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2011 (dossierparagraaf 0.5).
20 Een proces-verbaal van verhoor d.d.6 april 2011 (dossierparagraaf 3.3.pagina 2 onder).