ECLI:NL:RBHAA:2011:BU5697

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5526
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de geldigheid van het rijbewijs en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 16 november 2011 uitspraak gedaan over de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker. Verweerder, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), had op 22 september 2011 besloten om verzoeker te verplichten mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid en de geldigheid van zijn rijbewijs, na een melding van de politie dat verzoeker vermoedelijk onwel was geworden tijdens het rijden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 8 november 2011 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.K. Willemsen, zijn standpunt toegelicht. Verweerder was vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de medische informatie die door verweerder is gebruikt om de schorsing te motiveren, onvoldoende onderbouwd is. De melding van de politie bevatte summiere gegevens en een scala aan aandoeningen zonder dat er een duidelijke medische bevestiging was. Verzoeker heeft verklaard dat hij op de betreffende dag last had van een griepaanval en dat de schorsing van zijn rijbewijs onterecht was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als financieel adviseur en platform medewerker.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs opgeheven. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische informatie bij besluiten die de rijgeschiktheid van een persoon aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 5526
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.K. Willemsen, advocaat te Beverwijk,
tegen:
de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2011 heeft verweerder verzoeker verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid en de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst.
Tegen dit besluit heeft bij brief van 18 oktober 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van 18 november 2011 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 november 2011, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, tezamen met zijn gemachtigde mr. P.K. Willemsen. Verweerder is vertegenwoordig door mr. L.H. Krajenbrink, werkzaam bij het CBR.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), voor zover thans van belang, doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
2.3 Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de WVW94 voor zover thans van belang, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid bepaalt het CBR de aard van het onderzoek en door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.
2.4 Op 28 augustus 2011 heeft de Regiopolitie Kennemerland, betreffende verzoeker, een schriftelijke mededeling gedaan, zoals bedoeld in artikel 130 van de WVW94. Het CBR heeft deze mededeling ontvangen op 30 augustus 2011. Uit deze mededeling blijkt dat verzoeker op 28 augustus 2011 als bestuurder van een motorrijtuig vermoedelijk onwel is geworden. Voorts is aangegeven dat het rijbewijs van verzoeker is ingevorderd. Bij verweerder is op grond van de schriftelijke mededeling van de politie het vermoeden gerezen dat verzoeker niet langer voldoet aan de eisen van geschiktheid voor personen die in het bezit zijn van een rijbewijs. Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit de volgende informatie uit de melding relevant geacht: “Verzoeker reed slingerend over de autosnelweg, waarbij hij meerdere malen de vangrail schampte. Medeweggebruikers wisten verzoeker op enig moment op de vluchtstrook te krijgen. Aldaar werd verzoeker, bleek en zwetend, door verbalisanten aangetroffen. Verzoeker was aanspreekbaar maar viel af en toe weg. Verzoeker is met spoed per ambulance overgebracht naar een ziekenhuis. Gebleken is dat verzoeker bekend is met levercirrose en ritmestoornissen.” Verweerder heeft verzoeker daarom bij besluit van 22 september 2011 verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid. Voorts heeft verweerder, op grond van artikel 131 WVW94 in samenhang gelezen met artikel 5 en 7 van de Regeling, de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst.
2.5 Verzoeker verzet zich niet tegen het ondergaan van een onderzoek naar geschiktheid maar maakt ernstig bezwaar tegen de, hem onjuist voorkomende, motivering van het bestreden besluit met betrekking tot de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs. Verzoeker stelt niet te voldoen aan het criterium uit artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling). Verzoeker heeft ten aanzien van het voorval van 28 augustus 2011 – voor zover hier van belang – als volgt verklaard: Verzoeker had last van een flinke griepaanval en voelde zich niet lekker. Verzoeker heeft vervolgens bij het rijden de vangrail geraakt en is als gevolg daarvan gaan slingeren waarbij hij de vangrail nog enige malen heeft geschampt. Het is onjuist dat hij af en toe wegviel en last had van een blackout toen de hulpverleners hem vragen stelden. Door de schrik had verzoeker niet de kracht de vragen terstond te beantwoorden. Het is verzoeker niet bekend hoe verweerder aan zijn medische informatie komt, nu hij nimmer toestemming heeft gegeven om zijn medisch dossier te raadplegen. Verweerder heeft geen arts geraadpleegd en heeft de medische informatie in het besluit opgenomen zonder enige medische onderbouwing. Verzoeker heeft in zijn studietijd last gehad van ritmestoornissen na grote inspanningen. De verwijzing naar levercirrose dateert, volgens verzoeker, van meer dan 30 jaar geleden. De levercirrose werd destijds veroorzaakt door twee virale infecties. Verzoeker is sinds 1970 in het bezit van een rijbewijs. Dit is de eerste keer dat een dergelijk incident hem is overkomen, aldus verzoeker.
2.6 De voorzieningenrechter constateert allereerst dat sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, dat beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker rechtvaardigt. Verzoeker werkt als financieel adviseur, waarbij hij op bezoek gaat bij klanten. Hiervoor heeft hij zijn rijbewijs nodig. Verzoeker is tevens werkzaam als platform medewerker op de vrachtafdeling van Schiphol via een uitzendbureau bij Menzies Aviation. Voor de besturing van diverse voertuigen is een rijbewijs benodigd. Verzoeker werkt vaak ’s-ochtends vroeg of ‘s-avonds laat, als er geen mogelijkheid is om met het openbaar vervoer te reizen. Verder bestaat er een reële mogelijkheid dat verzoeker als gevolg van de schorsing van zijn rijbewijs een vaste aanstelling op Schiphol misloopt, omdat hij zonder het tonen van een geldig rijbewijs niet aan de verplichte examens kan deelnemen.
2.7 Uit het bezwaarschrift en het verhandelde ter zitting maakt de voorzieningenrechter op dat de in het bestreden besluit door verweerder opgelegde verplichting om een onderzoek naar de geschiktheid te ondergaan geen onderwerp van debat is. De voorzieningenrechter zal derhalve uitsluitend over de schorsing van verzoekers rijbewijs een voorlopig oordeel vellen.
2.8 Verweerder heeft zijn beslissing om verzoekers rijbewijs te schorsen gestoeld op de volgende artikelen uit de Regeling in samenhang met de informatie uit de melding van de politie van 28 augustus 2011 en het daaraan gehechte mutatierapport:
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs als bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet onder meer in geval dat:
a. er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
Ingevolge artikel 7 van de Regeling schorst het CBR in de gevallen bedoeld in artikel 5, overeenkomstig artikel 131, derde lid, onder a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een Educatieve Maatregel als bedoeld in artikel 131, vierde lid, van de wet wordt opgelegd.
2.9 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling zo moet worden gelezen dat verweerder in beginsel zelf beoordeeld of er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt. Slechts in die gevallen waarin verweerder twijfelt of er zodanige duidelijke aanwijzingen zijn, vraagt verweerder bevestiging bij een medisch deskundige. In onderhavig geval was er volgens verweerder op basis van het feitencomplex zoals vermeld in de melding van de politie van 28 augustus 2011 en het daarbij behorende mutatierapport zonder twijfel sprake van duidelijke aanwijzingen als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling, zodat een nadere bevestiging door een medisch deskundige, alvorens over te gaan tot schorsing van het rijbewijs, niet nodig werd geacht.
2.10 De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verweerder niet dat er op grond van de feiten en omstandigheden, zoals vermeld in de politiemelding van 28 augustus 20110 duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychische problemen ondervindt.
2.11 De feiten en omstandigheden zoals vermeld in de melding van de politie van 28 augustus 2011 geven, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zonder nadere duiding van een medisch deskundige, een voor meerdere interpretatie vatbaar beeld van hetgeen er is voorgevallen op zondag 28 augustus 2011. Vast staat dat verzoeker op de betreffende dag de vangrail één of meerdere malen met zijn auto heeft geraakt en daarna slingerend is doorgereden richting de Wijkertunnel. Het incident is om 20.11 gemeld door een medeweggebruiker. Een minuut later, om 20.12, hebben getuigen verzoeker aan de kant gekregen. In het mutatierapport bij de melding van de politie zijn vervolgens de volgende mededelingen van een of meer politieambtenaren en/of het ambulancepersoneel opgenomen. Achtereenvolgens zijn daar tot 21:14, onder meer, de volgende zinsneden in opgenomen: “Zijn wat auto’s, die stoppen bij meneer”, “Aanspreekbaar, valt af en toe weg, zweet heel erg”, “Betreft onwel wording”, “Trekt niet lekker bij, neurologische problemen”, “Bekend te zijn met levercirrose, ritmest. mogelijk slokdarmvarices/maagbloeding.” Verzoeker is na het incident door ambulancepersoneel naar de eerste hulp van het Kennemergasthuis ziekenhuis gebracht, maar verweerder noch verzoeker beschikt over een medische rapportage die in het ziekenhuis is opgemaakt.
2.12 In het mutatierapport worden kort na elkaar wegraking, neurologische problemen, levercirrose, ritmestoornissen en slokdarmvarices/maagbloeding als mogelijk bij verzoeker bestaande aandoeningen genoemd. Of er bij verzoeker daadwerkelijk sprake was van een van deze aandoeningen wordt vervolgens – bijvoorbeeld in een rapportage van het Kennemerziekenhuis - niet bevestigd. Verweerder heeft deze medische informatie uit het mutatierapport zonder nader onderzoek naar de context en herkomst in de motivering van het bestreden besluit overgenomen. Nu de in het mutatierapport opgenomen gegevens uiterst summier zijn en daarin een scala aan aandoeningen wordt genoemd, biedt de melding van de politie naar het oordeel van de voorzieningenrechter te weinig aanknopingspunten voor de conclusie dat er zonder twijfel duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt. De gang van zaken zoals door verzoeker geschetst, te weten dat hij op de betreffende dag onwel is geworden, door een ongelukkige samenloop van omstandigheden tegen de vangrail is geschampt en vervolgens van de schrik niet meteen adequaat op vragen van hulpverleners kon reageren, kan in ieder geval niet zonder twijfel worden weerlegd op grond van de informatie in de politiemelding van 28 augustus 2011. Verweerder had naar het oordeel van de voorzieningenrechter in onderhavig geval aanleiding moeten zien om zijn conclusie dat er sprake is van ‘duidelijke aanwijzingen’ zoals bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling door een medisch deskundige te laten bevestigen. De gegeven motivering, bestaande uit een verwijzing naar het politierapport, zonder nadere medische duiding, volstaat niet.
2.13 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit van 22 september 2011, voor zover het betreft de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker, schorsen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zullen voor het overige in stand worden gelaten.
2.14 Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: het Besluit). De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op 1 punt voor het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 8 november 2011 (€ 437,- per punt). Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven, moeten deze kosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank. De door verzoeker gemaakte reiskosten komen op grond van het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, Besluit voor vergoeding in aanmerking. De door verzoeker gestelde verletkosten voor het bijwonen van de zitting vallen binnen de grenzen van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, Besluit. De voorzieningenrechter zal de reis- en verletkosten tot het door verzoeker opgevoerde bedrag (€ 78,96) aan hem toekennen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het bestreden besluit van 22 september 2011, voor zover het betreft de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker;
3.3 gelast dat verweerder verzoeker weer in het bezit stelt van zijn rijbewijs;
3.4 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-- te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.5 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte reis- en verletkosten ten bedrage van € 78,96 te betalen aan verzoeker;
3.6 gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 152,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.K. N'Daw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.