2. Overwegingen
2.1 Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister van V en W) in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de destijds van kracht zijnde Luchtvaartwet (hierna: Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het Aanwijzingsbesluit).
In de artikelen 6 en 12 van het Aanwijzingsbesluit in samenhang met de bij het Aanwijzingsbesluit behorende kaarten E1-E4 zijn krachtens artikel 25 Lvw geluidszones rond het luchtvaartterrein Schiphol vastgesteld.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit wordt aan degene die door dit besluit schade lijdt of zal lijden op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2 Ingevolge artikel 8.31 van de Wet luchtvaart wordt, indien een belanghebbende ten gevolge van het luchthavenindelingbesluit of het luchthavenverkeerbesluit schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, door de minister van V en W hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend.
Ingevolge het derde lid van dit artikel blijft Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.
2.3 Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de minister van V en W, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 9, derde lid, onder a, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur), onverminderd het bepaalde in artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.
2.4 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is sinds 15 januari 2002, door verkrijging bij de verdeling van een erfenis, eigenaar van de halfvrijstaande woning met schuur, erf en ondergrond aan de [adres]. Op 26 november 2004 heeft eiser verweerster verzocht om vergoeding van schade bestaande uit waardevermindering van de woning ten gevolge van de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan, het instellen van geluidszones op basis van het Aanwijzingsbesluit en het Luchthavenindelingsbesluit van 20 februari 2003.
Op 29 april 1999 is het bestemmingsplan ‘Schiphol-West’ (hierna: het bestemmingsplan) in werking getreden, waarmee de uitbreiding van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan planologisch mogelijk werd gemaakt.
In het Aanwijzingsbesluit is voorzien in de uitbreiding van de luchthaven Schiphol, in een stelsel van geluidszonering voor het nieuwe vierbanenstelsel S4S2 en in een stelsel van geluidszonering voor het vijfbanenstelsel 5P. De woning van eiser is in het S4S2 vierbanenstelsel gelegen in het gebied tussen de 50 Ke-contour en 55 Ke-contour. De geluidsbelasting ter plaatse van de woning kan op 52 Ke worden gesteld. Bij het vijfbanenstelsel 5P, waarbij is uitgegaan van de ingebruikname van een toen nog aan te leggen vijfde start- en landingsbaan, zou de woning nog steeds zijn gelegen tussen de 50 Ke- en 55 Ke-contour en was een geluidsbelasting te verwachten van eveneens 52 Ke.
Het Aanwijzingsbesluit is gewijzigd met de inwerkingtreding van het besluit S4S2-2000 op 22 juni 2000. Dit betreft een tijdelijk besluit en ziet alleen op het vierbanenstelsel, ten aanzien waarvan enkele wijzigingen in de geluidszonering zijn opgenomen. In dit besluit ligt de woning van eiser tussen de 45 Ke-contour en de 50 Ke-contour en kan de geluidsbelasting ter plaatse worden gesteld op 48 Ke. Het besluit S4S2-2000 is ingetrokken met ingang van 20 februari 2003. Met ingang van die datum is hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart in werking getreden, alsmede het Luchthavenindelingsbesluit (Lib) en het Luchthavenverkeersbesluit (Lvb). Op basis van deze nieuwe besluiten ligt de woning van eiser net binnen de 55 Ke-contour en kan de geluidsbelasting vanaf 20 februari 2003 worden gesteld op 56 Ke.
2.5 In verband met het verzoek om schadevergoeding heeft een onafhankelijke adviescommissie desgevraagd op 12 januari 2007 advies uitgebracht aan verweerster. De eindconclusie van dit advies luidt dat een schadevergoeding ten bedrage van € 20.000,- dient te worden toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2004. Verweerster is hiervan afgeweken. Daarbij heeft verweerster voorop gesteld dat zij verplicht is om een adviescommissie in te stellen die tot taak heeft verweerster van advies te dienen over de op een verzoek om schadevergoeding te nemen beslissing. Vanwege de grote hoeveelheid verzoeken is verweerster genoodzaakt gebruik te maken van een groot aantal verschillende adviescommissies om een tijdige besluitvorming zoveel mogelijk te waarborgen. Van belang is dat schadevergoedingsverzoeken zoveel mogelijk gelijk worden behandeld en dat een beslissing op een verzoek om schadevergoeding niet afhankelijk kan zijn van de min of meer toevallige omstandigheid welke adviescommissie advies heeft uitgebracht, aldus verweerster.
Anders dan de adviescommissie die in deze zaak heeft geadviseerd, en met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 maart 1997 (zie LJN: AN5427) merkt verweerster het bestemmingsplan ‘Schiphol-West en omgeving’ wel aan als planologische maatregel die rechtstreeks in causaal verband gebracht kan worden met de wijzigingen in de geluidsbelasting die vanwege de Aalsmeerderbaan is en wordt ondervonden. In dit bestemmingsplan is immers de aanleg van een vijfde baan mogelijk gemaakt, hetgeen ook consequenties heeft voor het gebruik van de andere vier banen, aldus verweerster.
Voorts is verweerster uitgegaan van een andere vergelijking dan die door de adviescommissie is gemaakt. Volgens verweerster moet een vergelijking worden gemaakt tussen de maximale geluidsbelasting op basis van het op 20 februari 2003 in werking getreden Lvb en de te verwachten geluidsbelasting bij het vijfbanenstelsel (5P) zoals in het Aanwijzingsbesluit is opgenomen. Het Aanwijzingsbesluit is volgens verweerster het enige aanknopingspunt dat eiser bij verkrijging van de woning had in verband met de te verwachten geluidsbelasting bij een vijfbanenstelsel. In deze vergelijking komt verweerster tot de conclusie dat de geluidsbelasting toeneemt met 4 Ke van 52 Ke naar 56 Ke. In afwijking van het advies van de adviescommissie en met toepassing van de door andere adviescommissies veel gebruikte en door verweerster overgenomen taxatie van de waardedaling van 1% per toegenomen Ke, komt verweerster tot een schadevergoeding € 15.000,-, zijnde 4,16% van de waarde van de woning ten tijde van de peildatum. In het bestreden besluit heeft verweerster het primaire besluit gehandhaafd.
2.6 Eiser heeft aangevoerd dat verweerster bij de vaststelling van de toename van de geluidsbelasting een onjuiste vergelijking heeft gemaakt. Op 3 mei 2001 heeft de Voorzitter van de Afdeling paragraaf 2 van het Aanwijzingsbesluit, dat uitsluitend betrekking heeft op het vijfbanenstelsel 5P en artikelen bevat ten aanzien van het gebruik van het 5P-stelsel en de ligging van de geluidszone voor het 5P-stelsel, geschorst. De geluidszone voor het 5P-stelsel kan vanaf dat moment derhalve niet langer dienen als aanknopingspunt voor de te verwachten geluidsbelasting bij ingebruikname van de vijfde baan, omdat het (voorgenomen) gebruik volgens paragraaf 2 in overeenstemming dient te zijn met de PKB, aldus eiser. Op grond van hetgeen in de PKB en de ontwerp-PKB is bepaald, hoefde volgens eiser niemand meer rekening te houden met een verslechtering van de geluidssituatie onder het vijfbanenstelsel, althans met een hogere geluidsbelasting dan waarmee onder het vierbanenstelsel S4S2-2000 rekening moest worden gehouden. Eiser meent dat een vergelijking moet plaatsvinden waarbij als uitgangspunt wordt genomen de geluidszone op basis van het besluit S4S2-2000.
2.7 Verweerster heeft ter zitting toegelicht waarom de door eiser voorgestane vergelijking niet kan worden gemaakt. Ten eerste heeft verweerster erop gewezen dat in de door eiser gemaakte vergelijking de te verwachten geluidsbelasting voor een vijfbanenstelsel wordt vergeleken met de te verwachten geluidsbelasting voor een vierbanenstelsel. Dat kan niet redelijk worden geacht, aldus verweerster. Voorts heeft de door eiser voorgestane vergelijking volgens verweerster tot gevolg dat in voorkomende gevallen twee keer schade, in de vorm van waardevermindering van de woning die is te herleiden tot de uitbreiding van de luchthaven met een vijfde baan, zou moeten worden vergoed. Tot slot stelt verweerster dat het juist is dat het 5P-stelsel uit het Aanwijzingsbesluit uiteindelijk nooit in werking is getreden, maar dat dit niet betekent dat daaraan geen betekenis toekomt bij de bepaling van de verwachte geluidsbelasting waarmee een redelijk denkend en handelend koper vlak na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rekening kon houden. Volgens verweerster was er tot het moment van de inwerkingtreding van het Lvb ten aanzien van de te verwachten geluidsbelasting bij een vijfbanenstelsel immers geen objectiever houvast dan het Aanwijzingsbesluit.
2.8 Het betoog van verweerster slaagt. Verweerster heeft terecht de te verwachten geluidsbelasting van het Lvb vergeleken met de te verwachten geluidsbelasting op basis van het 5P-stelsel uit het Aanwijzingsbesluit, nu op 15 januari 2002 het Aanwijzingsbesluit als enige aanknopingspunten bood voor de te verwachten geluidsbelasting bij de ingebruikname van de vijfde baan. Dat de Voorzitter van de Afdeling op 3 mei 2001 delen van het Aanwijzingsbesluit heeft geschorst en dat het 5P-stelsel uiteindelijk nooit in werking is getreden, betekent niet dat daaraan geen betekenis kan toekomen bij de in het kader van een verzoek om schadevergoeding te maken vergelijking, te meer daar er op 15 januari 2002 geen enkele andere gegevens voorhanden waren met betrekking tot de te verwachten geluidsbelasting bij een vijfbanenstelsel. Terecht stelt verweerster dat vergelijking met het besluit S4S2-2000 niet mogelijk is, reeds omdat dit besluit alleen betrekking heeft op een vierbanenstelsel en het niet redelijk kan worden geacht die geluidsbelasting te vergelijken met de te verwachten geluidsbelasting bij een vijfbanenstelsel, zoals neergelegd in het Lvb.
2.9 Gelet op de vorenstaande overwegingen is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.