ECLI:NL:RBHAA:2011:BU6487

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4464
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G. Guinau
  • C.E. Heyning-Huydecoper
  • L. Beijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor dubbel woonhuis in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de verlening van een bouwvergunning voor het oprichten van een dubbel woonhuis op een perceel in Waterland. De eisers, wonende aan weerszijden van het bouwplan, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning, omdat zij van mening zijn dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan inderdaad in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan, maar dat de gemeente op basis van een binnenplanse vrijstelling en een amendement de bouwvergunning heeft verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen, omdat de voorwaarden voor de vrijstelling zijn nageleefd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers de mogelijkheid hebben om een aanvraag voor planschadevergoeding in te dienen indien zij schade lijden door de uitvoering van het bouwplan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om vrijstelling te verlenen op basis van de planvoorschriften. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank op 29 november 2011.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 4464
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 november 2011
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam],
eisers,
gemachtigde: mr. L. de Man, advocaat,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Waterland,
verweerder,
derde partij:
[derde partij],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde partij] (hierna: vergunninghouder) een binnenplanse vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een dubbel woonhuis met kelder op het perceel [adres].
Bij besluit van 19 juli 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften Waterland.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 februari 2011 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 8 juni 2011, AWB 11 - 689, heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Verweerder heeft op 15 september 2011 nadere stukken verstrekt.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 september 2011. Eisers zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.J. van der Tol en A.M. van Melick, beiden werkzaam bij de gemeente Waterland. Vergunninghouder is in persoon verschenen, vergezeld van zijn gezinsleden. Voorts is verschenen [naam], bouwkundig adviseur van verzoekers.
2. Overwegingen
2.1 Het bouwplan ziet op het oprichten van een dubbel woonhuis op het perceel [adres]. Het dubbele woonhuis dient ter vervanging van een woonhuis dat vergunninghouder heeft gesloopt. Het bouwplan is inmiddels aangepast waarbij de kelder is vervallen. Het nieuwe woonhuis heeft een vloeroppervlak van 162 m², met een hoogte van 9 meter.
2.2 Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van kracht geworden. Hierbij is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo van toepassing blijft indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend. Nu de aanvraag is ingediend op 24 september 2009 volgt hieruit dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding.
2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit binnenplanse vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan te verlenen is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het besluit bouwvergunning te verlenen heeft niet ter inzage gelegen. De rechtbank gaat hier ook van uit. Verweerder heeft derhalve het bezwaar van eisers tegen de verleende bouwvergunning terecht ontvankelijk verklaard.
2.4 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Broek in Waterland’. De grond waarop het bouwplan ligt heeft de bestemming ‘ Woondoeleinden 1 (W1)’. Ingevolge artikel 11, lid 2.2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen de aanduidingen op de kaart en geldt voor hoofdgebouwen binnen de bestemming W1 als uitgangspunt voor de oppervlakte, de goothoogte, de bouwhoogte, de kapvorm en de nokrichting de situatie zoals die bestond ten tijde van het ter inzage leggen van het plan.
Ingevolge artikel 11, lid 3.3 zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2.2, onder a, b, c, e en f voor de bestemming ‘Woondoeleinden I en II’ ten behoeve van een herschikking van het bouwperceel (andere situering van de bebouwing op het perceel) onder de voorwaarden, voor zover hier van belang, dat het grondoppervlak aan bestaande bebouwing (inclusief aan- en uitbouwen) met niet meer dan 25% wordt vergroot en het te bebouwen oppervlak niet meer dan 25% van het bouwperceel bedraagt.
2.5 Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat wordt gebouwd in afwijking van de bestaande situatie en de goot- en bouwhoogte, de vorm en de oppervlakte van de woning alsmede het aantal woningen worden gewijzigd. Ten behoeve van het realiseren van het bouwplan heeft verweerder een binnenplanse vrijstelling en een bouwvergunning verleend.
2.6 Eisers wonen aan weerszijden van het bouwplan en kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Zij hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan, omdat een tweede woning op dit perceel niet is toegestaan, het woonoppervlak wordt vergroot en de combinatie van voor- en achterhuis niet voldoet aan de begripsbepalingen.
2.7 Met eisers is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan in strijd is met de genoemde bepalingen van het bestemmingsplan. Deze strijdigheid kon slechts worden opgeheven door vrijstelling van de betreffende bepalingen.
2.8 Nu het hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.9 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijstelling kan worden verleend omdat aan de voorwaarden van artikel 11, lid 3.3 van de planvoorschriften voor toepassing van de vrijstelling wordt voldaan. Verweerder heeft gewezen op het amendement dat voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan Broek in Waterland op 24 april 2008 door de gemeenteraad is aangenomen. Dit amendement had tot doel om op het perceel [adres] een verbetering van zowel de woonsituatie en het dorpsbeeld alsmede dubbele bewoning op het perceel mogelijk te maken. Door het amendement is de voorgestelde tekst van artikel 11, lid 3.3, onder a, waarin als voorwaarde werd gesteld dat het grondoppervlak aan bestaande bebouwing (inclusief aan- en uitbouwen) niet wordt vergroot, gewijzigd in: “het grondopppervlak aan bestaande bebouwing (inclusief aan- en uitbouwen) met niet meer dan 25% wordt vergroot en het te bebouwen oppervlak niet meer dan 25% van het bouwperceel bedraagt”. In de toelichting op het amendement werd aangegeven dat het doel was de realisatie van het onderhavige bouwplan binnen het bestemmingsplan mogelijk te maken. Voorts is verweerder uitgegaan van de in de planvoorschriften opgenomen begripsomschrijvingen.
2.10 Ingevolge artikel 1 lid 11 van de planvoorschriften wordt onder bestaande/toegestane bebouwing verstaan het ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan aanwezige bebouwing, dan wel bebouwing die in uitvoering is op basis van een verleende bouwvergunning dan wel bebouwing die mag worden gebouwd volgens een bouwvergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd. Voor zover op de kaart de aanduiding ‘bestaande bebouwing en toegestane bebouwingsmogelijkheid’ is aangegeven wordt het op de kaart aangegeven bebouwde grondoppervlak als bestaande bebouwing aangemerkt.
2.11 De rechtbank stelt vast dat uit de legenda van de ter zitting getoonde originele plankaart volgt dat de bestaande bebouwing een dubbele arcering kent. Op de plankaart is waar te nemen dat zich op het perceel een hoofdgebouw bevindt met twee aanbouwen (één aan de zijkant en één aan de achterzijde) alsmede een bijgebouw. Het hoofdgebouw, het voormalige woonhuis, is voorzien van een dubbele arcering. De aanbouwen en het bijgebouw hebben een enkele arcering. De rechtbank stelt vast dat hieruit de conclusie kan worden getrokken dat alleen het voormalige woonhuis onder de aanduiding bestaande bebouwing valt. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat, om een groter bouwvolume op het perceel mogelijk te maken, naar aanleiding van het door vergunninghouder ingediende schetsplan, in artikel 1 onder 11 van de planvoorschriften de zin: ”Voor zover op de kaart de aanduiding ‘bestaande bebouwing en toegestane bebouwingsmogelijkheid’ is aangegeven wordt het op de kaart aangegeven bebouwde grondoppervlak als bestaande bebouwing aangemerkt”, is toegevoegd, waardoor de bestaande aan- en bijgebouwen als bestaande bebouwing worden aangemerkt en is de tekst van artikel 11 lid 3.3, onder a van de planvoorschriften gewijzigd.
2.12 Verweerder heeft zich voor de toepassing van de vrijstelling gebaseerd op de plankaart en de planvoorschriften, zoals gewijzigd door het amendement. De rechtbank acht dit juist. Naar aanleiding van een door vergunninghouder ingediend schetsplan heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een vrijstellingsbevoegdheid aan het bestemmingsplan toegevoegd. Met de toevoeging van deze 25%-regeling is beoogd de realisering van dit bouwplan mogelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op artikel 1 lid 11 van de planvoorschriften en in het bijzonder de in de tweede zin van dat artikellid voorkomende woorden ’het op de kaart aangegeven bebouwde grondoppervlak’, onder bestaande bebouwing het hoofdgebouw, de aanbouwen en het bijgebouw moeten worden verstaan. Niet weersproken is dat de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, de aanbouwen en het bijgebouw 163 m² was, dat de oppervlakte van het bouwplan 162 m² wordt en dat de oppervlakte van het bouwperceel 525 m² is. Daarmee voldoet het bouwplan aan de voorwaarden voor verlening van de vrijstelling.
2.13 Naar aanleiding van het betoog van eisers dat verweerder niet bevoegd is vrijstelling te verlenen op grond van artikel 11, lid 3.3 voor de oprichting van een dubbel woonhuis op dit perceel omdat geen sprake is van een herschikking van een bouwperceel, stelt de rechtbank vast dat de gemeenteraad het woord 'herschikking' heeft gebruikt in het amendement waarmee beoogd werd de bouwplan van dit dubbele woonhuis mogelijk te maken. Gelet hierop moet deze term niet zo beperkt worden opgevat als eisers voorstaan.
2.14 Eisers hebben voorts aangevoerd dat verweerder ongemotiveerd is afgeweken van het advies van de Welstandcommissie. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de inhoud van het advies van de welstandscommissie blijkt dat de commissie negatief heeft geadviseerd over het bouwplan. Omdat het bouwplan volgens de commissie op hoofdlijnen niet voldoet aan de welstandsnota, is zij niet ingegaan op zaken als materiaalkeuze. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de welstandscommissie ten onrechte het bouwplan heeft beoordeeld als een hoofdgebouw met aanbouw. Om deze reden is verweerder afgeweken van het welstandsadvies mede omdat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan bij amendement de ontwikkeling van [adres] mogelijk werd gemaakt. Daarbij is aangegeven dat het bouwplan (toen nog in schetsvorm) een verbetering is van zowel de woonsituatie als van het dorpsbeeld. Het bouwplan past beter in de karakteristieken van de omgeving dan de oorspronkelijke woning. Verweerder heeft voorts aangegeven dat het bouwplan een tweede maal is voorgelegd aan de commissie met daarbij de juiste uitgangspunten, zoals deze volgen uit het bestemmingsplan. De welstandscommissie heeft zich vastgehouden aan een ander uitgangspunt en heeft daarmee haar opdracht niet zorgvuldig uitgevoerd. Om die reden heeft het college het welstandsadvies dan ook niet opgevolgd, aldus verweerder. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt.
2.15 Eisers hebben tenslotte aangevoerd dat sprake is van waardedaling van hun woningen door het bouwplan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de afweging van de in het geding zijnde belangen terecht heeft gekozen voor toepassing van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid die het bestemmingsplan biedt. De rechtbank tekent hierbij aan dat indien eisers schade lijden als gevolg van het opnemen van deze vrijstellingsmogelijkheid in het bestemmingsplan, zij binnen de kaders van de wet een aanvraag om planschadevergoeding kunnen indienen.
2.16 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, mr. C.E. Heyning-Huydecoper en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier