zaaknummer: AWB 09 - 2531 WIA
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2011
[naam eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Bij besluit van 25 november 2008 heeft verweerder beslist dat eiser vanaf 24 december 2008 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 november 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 mei 2009, aangevuld bij brief van 19 december 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 januari 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. Kniesmeijer.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en gelast dat het vooronderzoek wordt hervat. Verweerder heeft nader onderzoek doen verrichten en de rechtbank van de uitkomst daarvan op 9 maart 2010 bericht. Eiser heeft daarop bij brief van 28 maart 2010 gereageerd. Verweerder heeft desgevraagd het ingenomen standpunt nader toegelicht. Eiser heeft bij brieven van 26 juni 2010 en 2 juli 2010 nader gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank verweerder een aantal vragen voorgelegd, die verweerder bij brief van 27 augustus 2010 heeft beantwoord. Eiser heeft later nog een aantal nadere stukken aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen. Psychiater [naam psychiater], verbonden aan het [instelling], heeft onderzoek verricht en op 23 maart 2011 verslag gedaan van zijn onderzoek. Eiser heeft bij brief van 29 april 2011 gereageerd op het onderzoeksrapport. De deskundige heeft op 28 juni 2011 in reactie op het schrijven van eiser zijn rapportage op een aantal punten aangepast. Op 29 juni 2011 heeft de deskundige nog een nadere correctie op zijn rapportage gegeven.
2.1 Eiser heeft zich op 27 december 2006 ziekgemeld met rugklachten en psychische klachten. Hij was op dat moment werkzaam als chauffeur. Eiser heeft een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. In augustus 2008 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
2.2 Het thans bestreden besluit gaat over de weigering eiser per einde wachttijd voor de WIA, in dit geval per 24 december 2008, een uitkering op grond van de WIA toe te kennen omdat eiser wordt geacht voor minder dan 35% arbeidsongeschikt te zijn.
2.3 In het kader van deze aanvraag om een WIA-uitkering is medisch onderzoek verricht op 24 oktober 2008. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid zoals die werd opgesteld bij een eerdere WIA-beoordeling in 2006 de afgelopen twee jaar niet structureel anders is geweest en er geen toename van arbeidsongeschiktheid is. De arbeidsdeskundige heeft op 29 oktober 2008 gerapporteerd. Geconcludeerd wordt dat eiser nog steeds geschikt is te achten voor de destijds in 2006 in het kader van de eerdere WIA-beoordeling geduide en soortgelijke functies.
2.4 De bezwaarverzekeringsarts rapporteert op 10 maart 2009/6 april 2009 het door de primaire verzekeringsarts ingenomen standpunt te volgen. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat bij eiser per 1 februari 2008 sprake was van een verminderde beschikbaarheid en komt dan tot een aanpassing van de FML. Vanwege een behandeling (lichttherapie gedurende 2 dagdelen per week) wordt de beschikbaarheid vastgesteld op 32 uur per week. Daarnaast komt de bezwaarverzekeringsarts tot een extra beperking op zitten, staan en lopen in verband met een ingreep rond einde wachttijd. De bezwaararbeidsdeskundige rapporteert op 4 mei 2009 en komt na een herbeoordeling tot de conclusie dat eiser in staat is te achten de volgende functies te kunnen verrichten: Telefonist/receptionist, Inpakker, Productiemedewerker industrie en (beginnend) Administratief medewerker. De mate van arbeidsongeschiktheid per 24 december 2008 wordt dan vastgesteld op minder dan 35% in het kader van de WIA.
2.5 Eiser betoogt in beroep dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Hij meent dat er niet zorgvuldig naar zijn gezondheidstoestand is gekeken en dat er informatie had moeten worden ingewonnen bij zijn behandelend artsen. Er wordt op gewezen dat alle medische gegevens van eiser bij verweerder bekend zijn. Eiser stelt te leiden aan zware depressies. Hij is geestelijk in de war en is daarvoor in het verleden ook behandeld. Hij is inmiddels doorverwezen naar een psycholoog. Daarnaast stelt eiser dat zijn fysieke klachten zijn verergerd. Heeft maag/darmklachten (misselijk, pijn, darmproblemen, oververmoeid) waarvoor hij onder behandeling is bij een MDL-arts/internist. Verder heeft hij been- en rugklachten, waarvoor hij onder behandeling is bij neuroloog, een revalidatiearts en een fysiotherapeut, alsook huidklachten (psoriasis), waarvoor behandeling via de dermatoloog. Voor de huidklachten heeft hij lichttherapie. Eiser acht de arbeidskundige beoordeling eveneens onvoldoende zorgvuldig, waarbij hij erop wijst dat de arbeidsdeskundige hem niet heeft gezien of gesproken.
2.6 Verweerder heeft in beroep aanvullende informatie opgevraagd bij de behandelend artsen en die in de beoordeling meegewogen. Ook heeft verweerder nog nadere vragen van de rechtbank beantwoord. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de door de bezwaarverzekeringsarts uitgebrachte rapporten van 1 maart 2010, 14 juni 2010 en 25 augustus 2010, geen aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen en tot een ander oordeel te geraken.
2.7 De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen en zich te laten adviseren over de medische toestand van eiser op de datum in geding. Psychiater Dijkstra, voornoemd, is na onderzoek van eiser tot de conclusie gekomen dat bij eiser sprake is van een Ongedifferentieerde somatoforme stoornis, Angststoornis NAO en Analgetica misbruik grotendeels in remissie, Benzodiazepine misbruik/afhankelijkheid in remissie naast een Persoonlijkheidsstoornis NAO met cluster B en C trekken. De deskundige acht bij eiser sprake van de volgende (extra) beperkingen: 1) Beperkingen in persoonlijk functioneren (I) met betrekking tot inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo en met betrekking tot specifieke voorwaarden als voorspelbare werksituatie (1.9.5), werk zonder storingen en onderbrekingen (1.9.6) en geen deadlines, geen productiepieken aan kunnen (1.9.7) en werk zonder verhoogd persoonlijk risico (1.9.9). 2) Beperkingen ten aanzien van sociaal functioneren (II) met betrekking tot emotionele problemen anderen, vervoer, met betrekking tot eigen gevoelens uiten (2.7.1), omgaan met conflicten (2.8.1), samenwerken (2.9.1), werk met geen/weinig klanten en of patiëntencontacten (2.12.1 en/of 2.12.2), werk zonder leidinggevende aspecten (2.12.5), geen autoritaire arbeidsverhoudingen (2.12.6), geen gevaarlijke machines. 6) werktijden (VI) beperking tot 4 uur per dag, 20 uur per week en niet ’s nachts.
2.8 Het is vaste jurisprudentie dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze regel is gerechtvaardigd. Gezien het door de deskundige uitgebrachte rapport heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden het oordeel van deze deskundige niet te volgen.
2.9 Gelet hierop moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende medische grondslag en in navolging daarvan eveneens op een ontoereikende arbeidskundige grondslag.
2.10 Nu er aan het besluit gebreken kleven, zal de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid stellen de aangeduide gebreken te herstellen.
2.11 Verweerder dient, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, zo spoedig mogelijk - en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak - kenbaar te maken of van de gelegenheid tot herstel gebruik zal worden gemaakt. In het geval verweerder ertoe mocht besluiten het geconstateerde gebrek te herstellen, dan bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb dat verweerder binnen acht weken na het verzenden van deze uitspraak tot herstel zal moeten zijn overgegaan.
2.12 Op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb kan eiser binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
2.13 Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
2.14 Indien verweerder heeft aangegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid tot herstel, dan wel hij de gegeven hersteltermijn ongebruikt heeft laten verstrijken, zal de rechtbank binnen zes weken na het ontvangen van het bericht van verweerder of het verstrijken van de gestelde termijn, einduitspraak doen.
2.15 Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiser.
2.16 Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.
3.1 heropent het onderzoek;
3.2 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit op bezwaar te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, onder de voorwaarde dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank te kennen geeft van die gelegenheid gebruik te willen maken;
3.3 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, en op 29 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet kan tegen deze uitspraak nog geen hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.