2.16 Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van de betreffende documenten kennis te hebben genomen, overweegt de rechtbank ten aanzien hiervan als volgt.
De weigeringsgrond: het belang van de betrekkingen met andere staten
2.17 De documenten genummerd 3 t/m 11, 13 t/m 20, 26 en 30 heeft verweerder met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob niet aan eiser verstrekt, omdat het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten, in dit geval Duitsland, zwaarder weegt dan het belang van het verstrekken van dezedocumenten. Verweerder heeft deze grond in het bestreden besluit nader toegelicht en daarbij overwogen dat de inspanningen van de Nederlandse staat om Klaas Carel Faber zijn gerechtvaardigde straf alsnog te laten ondergaan nog niet ten einde zijn. Openbaarmaking in deze fase kan het bilateraal overleg over deze kwestie bemoeilijken. Het belang van het verstrekken van documenten die met die inspanningen te maken hebben, weegt niet op tegen het belang van de betrekkingen tussen Nederland en Duitsland. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat deze correspondentie betrekking heeft op een lopende strafzaak en dat het tussen staten gebruikelijk is dat dergelijke correspondentie niet openbaar wordt gemaakt.
2.18 Het standpunt van verweerder dat er in het bilaterale verkeer tussen staten vanuit wordt gegaan dat correspondentie over lopende strafzaken niet openbaar wordt gemaakt, komt de rechtbank niet onaanvaardbaar voor. Daarvan uitgaande is het aannemelijk dat openbaarmaking van de documenten 3 t/m 11, 13 t/m 20, 26 en 30, voor zover het gaat om de brief van het Bundesambt für Justiz aan de Minister van Justitie, de betrekkingen tussen Nederland en Duitsland onder druk kunnen zetten. Verweerder heeft de openbaarmaking van deze stukken in redelijkheid kunnen weigeren met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob.
2.19 Met betrekking tot document 30 heeft verweerder eveneens een beroep gedaan op bescherming van het belang van de betrekkingen van Nederland met Duitsland. Dit document bevat naast een brief van het Bundesambt für Justiz aan de Minister van Justitie, uitspraken van Duitse rechtbanken uit 1957, 2004 en 2007 en de Nederlandse vertalingen van deze uitspraken. Zonder nadere motivering, die thans nog ontbreekt, valt niet in te zien om welke redenen het openbaar maken van, naar de rechtbank aanneemt, openbare uitspraken van Duitse rechtbanken gevolgen kan hebben voor de relatie met Duitsland. Het standpunt van verweerder dat openbaarmaking van document 30 voor wat betreft de uitspraken van de Duitse rechtbanken achterwege dient te blijven op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob, berust niet op een deugdelijke motivering. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld dit gebrek in de besluitvorming te herstellen.
De weigeringsgrond: persoonlijke beleidsopvattingen in documenten voor intern beraad
2.20 De documenten, genummerd 1, 21 t/m 25, 27 t/m 29 en 31 heeft verweerder niet verstrekt, omdat het zou gaan om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten (artikel 11, eerste lid, van de Wob). Verweerder beroept zich in dit verband op het belang dat een ongehinderde bijdrage van ambtenaren aan de beleidsvorming gewaarborgd moet zijn.
2.21 Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat de documenten 21 t/m 25, 27, 28, en 31 zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en opvattingen bevatten die naar hun aard een persoonlijk karakter hebben. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 11, eerste lid, van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten. Gelet op de inhoud van de documenten heeft verweerder zich ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geanonimiseerde openbaarmaking van deze documenten niet wenselijk is, omdat het belang van een ongehinderde bijdrage van ambtenaren aan de beleidsvorming ook daaraan in de weg staat.
2.22 Document 1 betreft het rapport van de Commissie van advies in gratiezaken van politieke delinquenten (de Commissie). Verweerder heeft openbaarmaking van dit document ook geweigerd op de grond dat dit document is opgesteld ten behoeve van intern beraad en dit document persoonlijke beleidsopvattingen bevat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit document is opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Daarvoor is nodig dat verweerder meer informatie verschaft over de samenstelling en taak van de Commissie en de positie ten opzichte van het bestuur. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van Faber zich verzet tegen openbaarmaking van het rapport. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat het rapport geen informatie bevat die betrekking heeft op de persoonlijke levenssfeer van Faber. Het document bevat informatie over gedragingen van Faber buiten zijn persoonlijke levenssfeer waarvoor hij, naar algemeen bekend is, strafrechtelijk is veroordeeld. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat openbaarmaking van dit document achterwege dient te blijven op grond van artikel 10, aanhef onder e en g. Als verweerder de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob wenst te handhaven dient verweerder nader te motiveren dat het rapport van de Commissie is opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevat.
2.23 Document 29 bevat e-mailverkeer met het Nationaal Archief over documenten betreffende Faber die aanwezig zijn in de diverse archieven. Document 29 bevat naar het oordeel van de rechtbank geen persoonlijke beleidsopvattingen, en bevat geen informatie waarbij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van Faber in geding is. Evenmin is de rechtbank duidelijk om welke reden openbaarmaking van dit document achterwege dient te blijven met het oog op de betrekkingen met Duitsland. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat verstrekking van document 29 achterwege dient te blijven.
Het Europees arrestatiebevel
2.24 De documenten 32 en 33 (het Europees arrestatiebevel en de Duitse vertaling daarvan) heeft verweerder niet openbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, e en g van de Wob en op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. In aanvulling op deze weigeringsgronden stelt verweerder in het verweerschrift dat deze documenten hoofdzakelijk informatie bevatten die rechtstreeks afkomstig is uit vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd. Het betreft de Sententie van het Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden van 9 juni 1947 en het arrest van de Bijzondere Raad van Cassatie van 14 januari 1948. Deze vonnissen kunnen volgens verweerder op grond van artikel 365 Wetboek van Strafvordering (Sv) niet openbaar gemaakt worden.
2.25 Het standpunt van verweerder dat artikel 365 Sv in de weg staat aan openbaarmaking van de vonnissen die in het kader van de bijzondere rechtspleging zijn gewezen, wordt verworpen. Artikel 365 Sv is niet van toepassing op deze vonnissen. Artikel 365 Sv is overigens ook niet toepasbaar op deze vonnissen omdat er geen colleges van bijzondere rechtspleging meer bestaan die beslissingen op grond van artikel 365 Sv kunnen nemen. Verweerder zal de vraag of deze vonnissen openbaar gemaakt kunnen worden dienen te beantwoorden aan de hand van de bepalingen van de Wob.
2.26 Verweerder heeft de vraag of het Europees arrestatiebevel openbaar gemaakt moet worden eveneens beantwoord aan de hand van artikel 10, tweede lid en artikel 11 van de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte, omdat het Europees arrestatiebevel valt onder artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob. Het Europees arrestatiebevel is namelijk een persoonsgegeven als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Verweerder dient daarom eerst te beoordelen of de Wet bescherming persoonsgegevens aan verstrekking van het Europees arrestatiebevel in de weg staat en als dat het geval is of verstrekking kennelijk geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van Faber. Als deze laatste vraag bevestigend wordt beantwoord komen pas de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid en artikel 11 van de Wob in beeld, waarbij dan toepasssing van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob in feite niet mogelijk is. Op dit onderdeel bevat het besluit dan ook een ondeugdelijke motivering. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld het gebrek in het besluit op dit punt te herstellen.
2.27 Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat openbaarmaking van het Europees arrestatiebevel achterwege dient te blijven omdat openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van de betrekkingen met Duitsland, geldt het volgende. Uit lezing van het Europees arrestatiebevel blijkt dat dit document met uitzondering van de in beide documenten op pagina 4, 3e alinea van onder opgenomen tekst die begint met ‘De heer Faber heeft (…)’ tot aan ‘Mocht de op (…)’, informatie bevat die algemeen bekend is. Zonder nadere motivering valt dan ook niet in te zien dat openbaarmaking van dit document met uitzondering van de hiervoor aangeduide passage een negatieve invloed kan hebben op de betrekkingen met Duitsland. Als verweerder deze weigeringsgrond wenst te handhaven, dient verweerder de motivering aan te vullen.