ECLI:NL:RBHAA:2011:BU8679

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
184346-11-2755
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging alimentatieverplichting na verwijtbaar inkomensverlies

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw, die in 1990 met elkaar zijn gehuwd en in 2004 zijn gescheiden. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, waarvan de jongste minderjarig is. De man heeft verzocht om wijziging van de alimentatieverplichting, omdat hij zijn baan had verloren en sindsdien een WW-uitkering ontving. De man stelde dat hij door deze omstandigheden niet meer in staat was om de eerder vastgestelde alimentatie bij te dragen. De vrouw en de jongmeerderjarige hebben erkend dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, maar hebben verweer gevoerd tegen de nihilstelling van de alimentatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een ontslagvergoeding had ontvangen, maar dat hij deze had aangewend voor andere kosten en schulden, waardoor hij niet meer in staat was om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de man verwijtbaar inkomensverlies had geleden, omdat hij zijn ontslagvergoeding niet had gebruikt om zijn WW-uitkering aan te vullen. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de man, gezien zijn huidige financiële situatie, in staat moest worden geacht om een lagere bijdrage van € 30 per maand per kind te betalen. De wijziging van de alimentatieverplichting is ingegaan op 1 november 2010, omdat de man tot die datum had betaald en de vrouw op de hoogte was van zijn financiële situatie.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 184346/11-2755
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 november 2011
in de zaak van:
[naam man]
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de man,
advocaat mr. M.A. van Osch, kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[naam vrouw]
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
en
[naam man]
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat mr. L. de Jong, kantoorhoudende te Purmerend.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 10 augustus 2011;
- het verweerschrift van de vrouw en de jongmeerderjarige van 12 september 2011;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 5 oktober 2011.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 oktober 2011 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen zijn op [datum] 1990 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] 2004 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum] 2004.
2.2 Uit dit huwelijk zijn geboren de inmiddels jongmeerderjarige [naam jong-meerderjarige] op [datum] 1992 in de gemeente [plaats] en de minderjarige [naam minderjarige] op [datum] 1997 in de gemeente [plaats].
Het gezag over de minderjarige [naam minderjarige] wordt door partijen gezamenlijk uitgeoefend.
2.3 Bij de hiervoor genoemde beschikking van [datum] 2004 is bepaald dat
de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 150 per maand per kind moet voldoen.
2.4 De kinderbijdrage ten behoeve van [naam jong-meerderjarige] is na het bereiken van de meerderjarigheid van rechtswege omgezet in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
2.5 Ingevolge de wettelijke indexering bedragen de bijdragen ten behoeve van de kinderen met ingang van 1 januari 2011 € 168,67 per maand per kind.
3 Verzoek
3.1 Met als grondslag dat voornoemde beschikking van 8 december 2004 door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven, heeft de man verzocht deze beschikking te wijzigen in die zin, dat de door hem te betalen bijdrage ten behoeve van [naam jong-meerderjarige] en [naam minderjarige] op nihil wordt bepaald met ingang van 1 november 2010.
3.2 De man voert daartoe aan dat hij op 8 september 2010 zijn baan is kwijtgeraakt en dat hij sindsdien een WW-uitkering ontvangt van thans € 77,69 bruto per dag. Hij stelt dat hij als gevolg hiervan niet meer in staat is om enige bijdrage ten behoeve van zijn kinderen te betalen.
4 Verweer
De vrouw en de jongmeerderjarige hebben erkend dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar zij hebben tegen het verzoek tot nihilstelling gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 Beoordeling
5.1 Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst tussen de man en [naam werkgever] na een dienstverband van 24 jaar met ingang van 6 september 2010 is beëindigd en dat bij deze beëindiging aan de man een ontbindingsvergoeding is toegekend van € 50.740,43 bruto.
Blijkens de door de man overgelegde salarisspecificatie (met volgnummer 10, periode 10, jaar 2010) heeft de man een netto bedrag ontvangen van € 29.064,87. Een dergelijke vergoeding, zo blijkt ook uit voornoemde beëindigingovereenkomst, dient in beginsel als tegemoetkoming voor te derven inkomsten.
5.2 De man heeft verklaard dat hij deze vergoeding heeft gebruikt om diverse schulden af te lossen en andere kosten te voldoen. Hij stelt dat hij ook in de veronderstelling verkeerde dat hij gerechtigd was dit bedrag naar eigen inzicht te besteden. Volgens de man is het bedrag inmiddels geheel verteerd.
5.3 De rechtbank is met verweerders van oordeel dat de man deze vergoeding volgens vaste jurisprudentie had moeten aanwenden om zijn WW-uitkering aan te vullen tot het niveau van zijn oude salaris, teneinde op die wijze aan zijn alimentatieverplichtingen te kunnen blijven voldoen.
5.4 Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen de man heeft verklaard, is evenwel voldoende aannemelijk geworden dat er inmiddels niets meer resteert van voornoemde ontslagvergoeding. Kennelijk heeft de man voortgeleefd op het oude niveau, zonder rekening te houden met zijn onderhoudsverplichting. Naar het oordeel van de rechtbank is er in zoverre sprake van verwijtbaar inkomensverlies.
5.5 Op grond van het voorgaande zou de inkomensvermindering van de man dan ook buiten beschouwing moeten blijven. Niettemin dient in het oog te worden gehouden dat het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering niet mag leiden tot het resultaat dat de man als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan te voorzien. In geen geval mag het resultaat zijn dat zijn besteedbaar inkomen zakt beneden het niveau van 90 % van de op hem toepasselijke bijstandsnorm (HR 30 november 2007, NJ 2007, 640).
5.6 De rechtbank zal - gelet op de hoogte van het huidige inkomen van de man - eerst beoordelen wat het besteedbaar inkomen van de man is en hoe dit zich verhoudt tot het niveau van 90 % van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm, waarbij bedragen zijn afgerond op hele euro’s.
De rechtbank gaat uit van het huidige inkomen van de man, bestaande uit een WW uitkering van € 1.081 netto per vier weken, exclusief vakantietoeslag, dat wil zeggen € 1.171 netto per maand. De man heeft een huur van € 500 per maand. Voldoende aannemelijk is geworden dat de man op dit moment geen huurtoeslag ontvangt, omdat de door hem gehuurde kamer geen zelfstandige woonruimte is. De man heeft zich inmiddels ingeschreven bij Woonservice om elders woonruimte te verkrijgen waarvoor wel huurtoeslag kan worden verkregen, maar volgens zijn advocaat kan dit nog wel geruime tijd duren, omdat de wachttijden inmiddels zijn opgelopen tot drie à vier jaar.
Daarnaast betaalt hij een premie zorgverzekering van € 135 per maand en ontvangt hij zorgtoeslag van € 69 per maand. Op de man is de bijstandsnorm voor een alleenstaande van toepassing die thans inclusief vakantietoeslag € 924 per maand bedraagt; 90 % van de op de man toepasselijke bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag bedraagt dus € 790. In deze bijstandsnorm is begrepen aan nominaal deel van de premie ZVW € 45 per maand en aan woonkostencomponent € 210 per maand.
5.7 Op basis van deze gegevens stelt de rechtbank vast dat het besteedbaar inkomen van de man (rekening houdend met de hogere woonlast en premie dan in de bijstandsnorm zijn begrepen) beneden het niveau van 90 % van de bijstandsnorm komt, wanneer zijn huidige onderhoudsverplichting onverminderd in stand zou blijven. De huidige bijdrage zal derhalve verlaagd dienen te worden, maar de vraag is of nihilstelling op zijn plaats is.
De rechtbank is van oordeel is dat - alle omstandigheden, waaronder ook de financiële situatie van de vrouw en de jongmeerderjarige, in ogenschouw nemend - de man in staat geacht moet worden € 30 per maand per kind te betalen. De rechtbank zal aldus beslissen.
5.8 De rechtbank zal de verlaging doen ingaan op 1 november 2010, nu de man onweersproken heeft verklaard dat hij tot 1 november 2010 heeft betaald en hij rond die datum met de vrouw heeft besproken dat hij de bijdrage niet meer kon betalen, zodat de vrouw toen al rekening met verlaging heeft kunnen houden.
5.9 De man heeft verklaard dat hij zich inspant om een andere baan te vinden, maar dat dit tot op heden nog niet is gelukt. De rechtbank gaat er vanuit dat de man, wanneer hij daarin wel is geslaagd, uit eigen beweging weer een hogere bijdrage ten behoeve van zijn kinderen zal gaan betalen. Ditzelfde geldt ook, indien de man huurtoeslag gaat ontvangen.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van [datum] 2004, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [naam jong-meerderjarige], geboren op [datum] 1992 in de gemeente [plaats], op € 30 met ingang van 1 november 2010.
6.2 Bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van [datum] 2004, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [datum] 1997 in de gemeente [plaats], op € 30 met ingang van 1 november 2010.
6.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, rechter, in aanwezigheid van
drs. F.J. Taconis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2011.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.