RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummers: 15/801336-10 en 15/801336-11 (ttz gev)
Uitspraakdatum: 17 november 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10, 24 en 31 oktober 2011 en 3 november 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (land),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, locatie De Weg, te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen met de parketnummers
15/801336-10 en 15/801336-11 is omschreven. De in deze dagvaardingen opgenomen feiten zijn van doorlopende nummers voorzien. Die nummering is in dit vonnis aangehouden, zodat aan verdachte, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair: (zaaksdossier B6)
hij op of omstreeks 4 oktober 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 1 subsidiair: hij op of omstreeks 4 oktober 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam en/of te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of heeft verschaft en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s) (daartoe):
- met elkaar en/of opdrachtgever(s) (telefonische) contacten onderhouden en/of
- afspraken gemaakt en/of
- een of meer ontmoetingen gehad en/of
- instructies (door)gegeven en/of ontvangen (o.a. met betrekking tot de verbergplaats(en) van de verdovende middelen) en/of
- vluchtgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (telefonisch) geïnformeerd naar de beschikbaarheid en/of aanwezigheid van medewerkers op de luchthaven Schiphol en/of
- een of meerdere perso(o)n(en) geld betaald voor het aan boord van een vliegtuig brengen/plaatsen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of geregeld om op de luchthaven Schiphol die verdovende middelen van een vliegtuig af te halen en/of van de luchthaven af te brengen en/of
- op en/of rondom de (afgesproken) vindplaats en/of bergplaats (in een vliegtuig) gezocht naar een hoeveelheid verdovende middelen en/of
- zich beschikbaar gesteld en/of gehouden voor het wegvoeren van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen en/of (hiertoe) (een) transportmiddel(en) ter beschikking gehad en/of geregeld;
feit 2 primair: (zaaksdossier B20)
hij in of omstreeks de periode van 21 september 2010 tot en met 29 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2 subsidiair: hij in of omstreeks de periode van 21 september 2010 tot en met 29 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam en/of te Diemen, in elk geval in Nederland, en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of heeft verschaft en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s) (daartoe):
- met elkaar en/of opdrachtgever(s) (telefonische) contacten onderhouden en/of
- afspraken gemaakt en/of
- een of meer ontmoetingen gehad en/of
- instructies (door)gegeven en/of ontvangen (o.a. met betrekking tot de verbergplaats(en) van de verdovende middelen) en/of
- vluchtgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (telefonisch) geïnformeerd naar de beschikbaarheid en/of aanwezigheid van medewerkers op de luchthaven Schiphol en/of
- een of meerdere perso(o)n(en) geld betaald voor het aan boord van een vliegtuig brengen/plaatsen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of geregeld om op de luchthaven Schiphol die verdovende middelen van een vliegtuig af te halen en/of van de luchthaven af te brengen en/of
- op en/of rondom de (afgesproken) vindplaats en/of bergplaats (in een vliegtuig) gezocht naar een hoeveelheid verdovende middelen en/of
- zich beschikbaar gesteld en/of gehouden voor het wegvoeren van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen en/of (hiertoe) (een) transportmiddel(en) ter beschikking gehad en/of geregeld;
Feit 3: (parketnummer 15/810110-11 en zaaksdossier B3)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met 25 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Almere, in elk geval in Nederland, en/of in Suriname en/of in Ghana, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten
- het (telkens) tezamen en in vereniging met (een of meer bovengenoemde) andere(n), (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I (artikel 2A OW jo 10 lid 5 OW) en/of
- het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
* zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
* een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
* voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) (artikel 10a OW);
feit 4 primair: (zaaksdossier B14)
hij op of omstreeks 22 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2010 tot en met 23 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam en/of te Diemen en/of te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of heeft verschaft en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s) (daartoe):
- met elkaar en/of opdrachtgever(s) (telefonische) contacten onderhouden en/of
- afspraken gemaakt en/of
- een of meer ontmoetingen gehad en/of
- instructies (door)gegeven en/of ontvangen (o.a. met betrekking tot de verbergplaats(en) van de verdovende middelen) en/of
- vluchtgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (telefonisch) geïnformeerd naar de beschikbaarheid en/of aanwezigheid van medewerkers op de luchthaven Schiphol en/of
- een of meerdere perso(o)n(en) geld betaald voor het aan boord van een vliegtuig brengen/plaatsen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een of meerdere perso(o)n(en) geld betaald voor het aan boord van een vliegtuig brengen/plaatsen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of geregeld om op de luchthaven Schiphol die verdovende middelen van een vliegtuig af te halen en/of van de luchthaven af te brengen en/of
- op en/of rondom de (afgesproken) vindplaats en/of bergplaats (in een vliegtuig) gezocht naar een hoeveelheid verdovende middelen en/of
- zich beschikbaar gesteld en/of gehouden voor het wegvoeren van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen en/of (hiertoe) (een) transportmiddel(en) ter beschikking gehad en/of geregeld;
feit 5 primair: (zaaksdossier B15)
hij op of omstreeks 27 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 5 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2010 tot en met 27 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam en/of te Diemen en/of te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of heeft verschaft en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s) (daartoe):
- met elkaar en/of opdrachtgever(s) (telefonische) contacten onderhouden en/of
- afspraken gemaakt en/of
- een of meer ontmoetingen gehad en/of
- instructies (door)gegeven en/of ontvangen (o.a. met betrekking tot de verbergplaats(en) van de verdovende middelen) en/of
- vluchtgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (telefonisch) geïnformeerd naar de beschikbaarheid en/of aanwezigheid van medewerkers op de luchthaven Schiphol en/of
- een of meerdere perso(o)n(en) geld betaald voor het aan boord van een vliegtuig brengen/plaatsen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of geregeld om op de luchthaven Schiphol die verdovende middelen van een vliegtuig af te halen en/of van de luchthaven af te brengen en/of
- op en/of rondom de (afgesproken) vindplaats en/of bergplaats (in een vliegtuig) gezocht naar een hoeveelheid verdovende middelen en/of
- zich beschikbaar gesteld en/of gehouden voor het wegvoeren van een (onbekend gebleven) hoeveelheid verdovende middelen en/of (hiertoe) (een) transportmiddel(en) ter beschikking gehad en/of geregeld.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
2.1 Ambtshalve beoordeling van de ontvankelijkheid
Dubbele strafbaarheid
De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat de aan de verdachte onder feit 3 ten laste gelegde criminele drugsorganisatie door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en dat op die deelname door de wet van Suriname, alwaar deelname tevens zou hebben plaatsgevonden, straf is gesteld.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren. Ten aanzien van het in beslag genomen Ghanese paspoort heeft de officier van justitie gevorderd dat dit aan verdachte dient te worden geretourneerd.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair (zaaksdossier B20)
In het dossier bevindt zich slechts één telefoongesprek met betrekking tot zaaksdossier B20 waaraan verdachte deelneemt. Andere telefoongesprekken heeft de rechtbank niet aangetroffen. In het telefoongesprek belt verdachte op 23 september 2010 om 7.22 uur met medeverdachte [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zegt vervolgens: “De zuster. Ik heb haar gestuurd. Zij komt bij jou” en “het is twee, ja”. [medeverdachte 1] heeft over dit gesprek verklaard dat dit gesprek gaat over het afhalen van twee pakketten met vermoedelijk drugs door [betrokkene 1], de zus van medeverdachte [medeverdachte 2].
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van dit enkele gesprek niet bewezen worden dat verdachte betrokken is geweest bij het (meerdere keren) invoeren van cocaïne uit Suriname naar Nederland in de periode van 21 september tot en met 29 september 2010. Uit het enkele feit dat [betrokkene 1] twee pakketten met (vermoedelijk) drugs bij verdachte zou gaan ophalen kan immers hoogstens afgeleid worden dat verdachte deze twee pakketten op enig moment voorhanden heeft gehad. Of de ontmoeting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is niet komen vast te staan. Over verdere betrokkenheid van verdachte bij de mogelijke invoer van deze twee pakketten met (vermoedelijk) drugs is niets bekend. De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 2 zowel primair als subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.2. Algemeen
Op 20 mei 2010, 1 juni 2010 en 9 juli 2010 is bij de Koninklijke Marechaussee te Schiphol informatie van het Korps Landelijke Politie Diensten, Dienst IPOL, binnengekomen met onder meer de mededeling dat een groepering zich bezig zou houden met de invoer van cocaïne vanuit Suriname door middel van onder andere verborgen plaatsen in vliegtuigen. In Nederland is een lid van die groepering een man genaamd: [bijnaam medeverdachte 3] met telefoonnummer [gsm-nummer], die vermoedelijk werkzaam is op de luchthaven Schiphol of nauw contact heeft met medewerkers op de luchthaven Schiphol. Naar aanleiding van deze informatie is vanaf 19 juli 2010 een rechercheonderzoek door de KMar gestart onder de naam Elbrus. In het kader van dit onderzoek is vanaf 23 juli 2010 een groot aantal telefoongesprekken getapt.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer van de man genaamd [bijnaam medeverdachte 3] wordt gebruikt door één van de verdachten in het onderzoek Elbrus, te weten [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] heeft telefonische contacten met personen die ten tijde van de ten laste gelegde feiten werkzaam waren bij het schoonmaakbedrijf Asito op Schiphol. Asito is het schoonmaakbedrijf dat onder andere alle intercontinentale vluchten voor de KLM en de vluchten van Kenia Airways op Schiphol schoonmaakt. Uit het dossier is gebleken dat de verdachten in het onderzoek Elbrus, al dan niet werkzaam bij Asito, in wisselende samenstelling betrokken zijn geweest bij de invoer van pakketten met daarin cocaïne, middels verstopplekken in vliegtuigen afkomstig uit Suriname, Ghana en/of Kenia. Uit het dossier is ook gebleken dat de verdachten vaak telefonisch contact met elkaar hadden. De rechtbank stelt, naar aanleiding van opgevraagde gegevens, observaties, stemherkenning, en de verklaringen van enkele verdachten zelf, vast dat daar waar in het dossier namen van verdachten aan telefoonnummers worden gekoppeld, deze gesprekken ook door deze verdachten zijn gevoerd.
Doorzoekingen
Op 22 oktober 2010 hebben in twee vliegtuigen van de KLM doorzoekingen plaatsgevonden. Daarbij zijn pakketten met daarin cocaïne aangetroffen. In een aantal vliegtuigen hebben op andere tijdstippen ook doorzoekingen plaatsgevonden zonder dat daarbij cocaïne is aangetroffen. Dat er in deze vluchten geen cocaïne is aangetroffen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er ook geen cocaïne aan boord van het vliegtuig heeft gezeten. Gelet op de korte tijd waarin de KMar de gelegenheid heeft een vliegtuig te doorzoeken en de vele potentiële en vaak lastig bereikbare verstopplekken, is het heel goed mogelijk dat zich wel verdovende middelen op een vliegtuig bevinden, maar dat deze verdovende middelen tijdens een doorzoeking niet worden gevonden. Ook het inzetten van een drugshond biedt geen garantie voor het vinden van zich in het vliegtuig bevindende verdovende middelen. Het verweer van de verdediging inhoudende dat waar vliegtuigen, al dan niet met behulp van een hond, zijn doorzocht en geen verdovende middelen zijn aangetroffen, de invoer van cocaïne niet bewezen kan worden, slaagt dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet.
Verklaringen [medeverdachte 4]
De rechtbank merkt op dat zij bij de bewijswaardering rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat [medeverdachte 4] in zijn verklaringen sommige feiten en omstandigheden heeft verward of door elkaar heeft gehaald. Dit maakt echter niet dat de verklaringen van [medeverdachte 4] in zijn geheel ongeloofwaardig zijn, zoals door de verdediging is betoogd. Naar het oordeel van de rechtbank is het zeer wel mogelijk dat [medeverdachte 4], die bij een groot aantal transporten betrokken is geweest, niet al hetgeen hij in de telefoongesprekken over deze transporten heeft besproken nog volledig voor ogen heeft gehad. Dit doet er echter niet aan af dat de verklaringen van [medeverdachte 4] in grote lijnen consistent zijn en dat zijn verklaringen zowel in grote lijnen als ook in details worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de tapgesprekken, vluchtgegevens en bevindingen van de KMar. De rechtbank kent aan de verklaringen van [medeverdachte 4] dan ook zwaarwegende betekenis toe en acht deze overwegend geloofwaardig. Het feit dat [medeverdachte 4] bij de rechter-commissaris zijn verklaring niet heeft bevestigd, maar zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, doet hier niet aan af.
Bijnamen verdachten
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat met “[bijnaam medeverdachte 5]” [medeverdachte 5] werd bedoeld. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat daar waar in de tapgesprekken de naam “[bijnaam medeverdachte 5]” wordt genoemd, dit [medeverdachte 5] betreft.
Lijn Kenia - Nederland
Uit het dossier komt naar voren dat bij de ten laste gelegde transporten afkomstig uit Kenia Asito-medewerkers, te weten [medeverdachte 6], [medeverdachte 5], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4], en de niet bij Asito werkzame [medeverdachte 3] en [verdachte] waren betrokken. Ieder van de verdachten had een specifieke rol bij deze transporten, zoals blijkt uit de vele telefonische contacten die zij met elkaar hadden.
Hoewel bij geen enkel ten laste gelegde transport afkomstig uit Kenia cocaïne in beslag is genomen, is de rechtbank van oordeel dat ook bij deze transporten cocaïne is ingevoerd. Tijdens de vele gesprekken hebben de verdachten structureel gebruik gemaakt van onlogische woorden of zinsneden die, gelet op de context en bezien binnen de algehele samenhang van het onderzoek, de bedoeling hadden om de daadwerkelijke inhoud van het gesprek te versluieren en illegale activiteiten af te schermen. [[medeverdachte 7]] heeft verklaard dat deze gesprekken over drugs gingen. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij behulpzaam is geweest bij het van het beveiligde gebied van Schiphol afbrengen van de pakketten van vluchten uit Kenia, waarvan hij vermoedde dat daar drugs in zaten. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [[medeverdachte 7]] en [medeverdachte 4]. [[medeverdachte 7]] en [medeverdachte 4] kregen beiden ook rijkelijk betaald voor hun bijdragen.
Voorts wijst de rechtbank op het aantreffen van cocaïne en andere goederen welke duiden op het versnijden van cocaïne in de woning van [medeverdachte 3]. Ook is in diens woning een notitie aangetroffen met daarop de letters KQU en KQT, welke overeenkomen met de laatste drie letters van vliegtuigregistratienummers van vluchten afkomstig uit Kenia. Daarnaast overweegt de rechtbank dat Kenia klaarblijkelijk kan worden aangemerkt als een doorvoerland voor cocaïne.
De lezing dat het om andere contrabande zou gaan, zoals ivoor of goud, acht de rechtbank niet aannemelijk nu daarvan in het dossier geheel niets is gebleken. De verdachten [medeverdachte 4] en [[medeverdachte 7]] spreken hier beiden niet over en de andere verdachten beroepen zich op hun zwijgrecht. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan, dan dat de ten laste gelegde transporten afkomstig uit Kenia betrekking hebben op de invoer van cocaïne naar Nederland.
Medeplegen
De in zaaksdossier B3 (criminele organisatie) omschreven modus operandi is gebaseerd op een schakelconstructie, waarbij bij het ontbreken van één van deze schakels door de onderlinge samenhang het drugstransport als zodanig niet tot stand kon worden gebracht. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke wijze van invoeren van cocaïne slechts kan worden gerealiseerd door een nauwe en bewuste samenwerking van alle deelnemers (schakels) aan dit proces. De rechtbank acht derhalve het medeplegen van invoer van cocaïne, daar waar de rechtbank tot het oordeel komt dat uit Kenia cocaïne naar Nederland is vervoerd, dan wel voorbereidingshandelingen daartoe zijn gepleegd, bewezen.
Ten aanzien van alle transporten
Daar waar de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat cocaïne werd ingevoerd, zal de rechtbank de tenlastelegging op dit punt telkens verbeterd lezen. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 3, 4 subsidiair en 5 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1 primair: (zaaksdossier B6)
Op 4 oktober 2010 om 05.49 uur heeft [medeverdachte 5], de huisgenoot van [verdachte], het beveiligde gebied van Schiphol betreden.
Op 4 oktober 2010 belt [medeverdachte 3] om 8.11 uur met [verdachte] en geeft aan hem het volgende door: “Luister goed. Schrijf 4 en schrijf R van Rotterdam. Schrijf dan 4 weer. En L voor Lagos erbij. Dat is het.” [medeverdachte 3] zegt daarbij dat de R en de L nieuwe plaatsen zijn en vraagt of [verdachte] het begrijpt. [verdachte] beantwoordt de vraag met “ja”. Twee minuten later belt [medeverdachte 3] wederom naar [verdachte] en geeft aan hem door: “Luisteren, het zijn drie kinderen die naar school gaan”. [verdachte] reageert hierop met; “drie kinderen”, waarop [medeverdachte 3] “ja” zegt, [verdachte] “goed” zegt en [medeverdachte 3] vervolgens zegt “daarom gaan ze naar school op twee plaatsen”. Om 8.57 uur die dag belt [medeverdachte 5] naar [verdachte]. Nadat [medeverdachte 5] “aha” heeft gezegd, zegt [verdachte] direct “ja, hij heeft het ding aan mij gegeven”. [medeverdachte 5] vraagt daarop of hij de kerel heeft gebeld. [verdachte] zegt vervolgens dat hij op zoek is naar het nummer van die kerel. [medeverdachte 5] zegt dat de laatste nummers 705 zijn. Één van de telefoonnummers van [medeverdachte 4] eindigt op deze nummers.
Om 9.07 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 4] en vraagt of [medeverdachte 4] langs kan komen. [medeverdachte 4] zegt daarop dat hij hem belt en dan de informatie krijgt. Om 9.31 uur belt [medeverdachte 4] met [verdachte] en vraagt of hij het “ene” aan hem door wil geven. [verdachte] geeft daarop het volgende door: “4 (vier), en schrijf je zoiets als Rita (R) en schrijf je weer een 4 (vier) en dan schrijf je het letter waarmee Lagos begint (L)”. [medeverdachte 4] reageert hierop met: “oké dus 4 Rita 4 Lagos”, waarna [verdachte] zegt: “Ja, persoon zei dat het gaat om 3 schoolkinderen”.
Een notitie met daarop de tekst KQT, KQU en KQZ (zijnde vliegtuigregistratienummers van vluchten uit Kenia) en 4R4L is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3].
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat de cijfer/lettercombinatie 4R4L een codering is voor een verstopplaats van verdovende middelen bij de toiletten aan boord van het vliegtuig, afkomstig uit Kenia, dat die dag op Schiphol is geland. Boven de deuren van de toiletten van deze Boeing 777-200 met als registratienummer 5YKQU staan de letters/cijfer 4A-R en 4A-L vermeld.
Om 10.13 uur belt [medeverdachte 5] met [verdachte] en vraagt of hij NN te pakken heeft gekregen en of hij “het” aan NN heeft doorgegeven waarop [verdachte] bevestigend antwoordt.
Om 11.27 uur heeft [medeverdachte 4] het beveiligde gedeelte van de luchthaven Schiphol betreden.
Om 16.00 uur belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 5] en zegt tegen hem dat [verdachte] de code aan hem heeft doorgegeven. [medeverdachte 4] zegt vervolgens “maar de manier waarop de kinderen binnen zitten” en “die dingens mensen zitten erin”. [medeverdachte 4] antwoordt bevestigend op de vraag of het “groene mensen” zijn.
Het vliegtuig uit Nairobi (Kenia) dat op 4 oktober 2010 uit Ghana op Schiphol was gearriveerd, wordt omstreeks 16.00 uur gecontroleerd door douanemedewerkers. Doordat er zoveel mensen aan boord van het vliegtuig zijn kan [medeverdachte 4] de verdovende middelen niet van boord van het vliegtuig halen, hetgeen hij doorgeeft aan [medeverdachte 5]. [medeverdachte 4] zegt dat als het moeilijk wordt, hij het op een andere dag doet. [medeverdachte 5] belt om 17.11 uur naar [medeverdachte 3] en informeert [medeverdachte 3] over “hij zegt dat de Schiphol leraren”, “als hij het doet en gaat niet goed, gaat hij het laten gaan” en “hij zegt dat hij niet kan, want de leraren zijn ongeveer 15”.
Om 18.04 uur belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] geeft aan [medeverdachte 5] door dat hij de drie pakketten met verdovende middelen heeft gevonden. De pakketten bestonden ieder uit één groot en één kleiner pakket. [medeverdachte 4] heeft de pakketten uit het vliegtuig gehaald. De pakketten waren verstopt bij de achterkant van de toiletpotten.
Om 20.13 uur heeft [medeverdachte 4] het beveiligde gebied van Schiphol via hek 60 verlaten. Om 20.16 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 5] en vraagt of alles goed is gegaan. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij “hem” gaat bellen. Om 20.28 uur belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 5] en zegt dat hij eraan komt.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in het vonnis onder “algemeen” heeft overwogen omtrent cocaïne en medeplegen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich samen met [medeverdachte 4], [medeverdachte 6], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] op 4 oktober 2010 schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne.
Opzet
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet heeft geweten dat de boodschappen die hij heeft doorgegeven informatie over drugstransporten betrof zodat het opzet ontbrak. Verdachte heeft, aldus de verdediging, enkel af en toe de telefoon van [medeverdachte 5] voor [medeverdachte 5] opgenomen als [medeverdachte 5] niet aanwezig was en op verzoek van [medeverdachte 5] boodschappen doorgegeven. [medeverdachte 5] had nooit iets over drugs aan verdachte verteld.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist waar de boodschappen over gingen ongeloofwaardig gelet op het volgende.
In de door verdachte gevoerde tapgesprekken op 4 oktober 2010, waarin hij de code 4 Rotterdam/4 Lagos doorkrijgt en deze vervolgens als 4 Rita/4 Lagos doorgeeft aan [medeverdachte 4], wordt gebruik gemaakt van versluierde taal, hetgeen impliceert dat het om illegale activiteiten gaat. In samenhang bezien met de verklaring van [medeverdachte 4] en de bevindingen omtrent het aantreffen van de letters 4R/4L boven de toiletten in een Boeing 777-200, kunnen de gesprekken in het onderhavige geval op niets anders duiden dan op informatie met betrekking tot drugstransporten.
Uit de telefoongesprekken is bovendien af te leiden dat verdachte begrijpt dat de code 4R/4L de relevante boodschap is. Hij brengt immers wijzingen toe aan die boodschap (zoals Rita in plaats van Rotterdam). Verder antwoordt hij in het telefoongesprek desgevraagd dat hij de boodschap begrijpt en reageert hij daarop adequaat waarbij hij al dan niet zelf gebruik maakt van versluierde taal.
Bovendien kan een en ander niet los gezien worden van andere eerdere telefoongesprekken waaraan verdachte heeft deelgenomen. Zo is er het eerdergenoemde gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 23 september 2010 waarin [medeverdachte 1] zegt: “De zuster. Ik heb haar gestuurd. Zij komt bij jou” en “het is twee, ja” . [medeverdachte 1] heeft over dit gesprek verklaard dat dit gesprek gaat over het afhalen bij verdachte - en dus niet bij huisgenoot [medeverdachte 5] - van twee pakketten met vermoedelijk drugs door [betrokkene 1], de zus van medeverdachte [medeverdachte 2]. Ook uit dit gesprek blijkt op geen enkele wijze dat verdachte niet zou weten waarover het gesprek zou gaan.
Verder zijn er de gesprekken die op 27 september 2010 hebben plaatsgevonden (B15), welke gesprekken eveneens betrekking hebben op de invoer van cocaïne. Zo is er bijvoorbeeld een gesprek op 27 september 2010 om 9.48 uur waarin [medeverdachte 4] tegen verdachte zegt; “Hi directeur … ik heb een klein afspraakje. Over dat ding. Je kan me over de 3 nummers in de eerste plaats zijn vertellen. Je hoeft het niet te noemen.” Verdachte reageert hierop met: “ahaa oké, oké, oké goed. Hij zegt dat het voorin is.” Klaarblijkelijk begrijpt verdachte zonder enig probleem waar [medeverdachte 4] het over heeft. [medeverdachte 4] reageert vervolgens op de mededeling dat het voorin is met: “oh, ik heb vaker tegen hen gezegd dat ze naar niet moeten gaan. Oké, ik ga mijn best doen” en “zeg tegen hem als hij thuis is. Ik heb perse tegen hen gezegd. Als ik daar ben en kan niet doen, is het niet mijn schuld”. Verdachte heeft daarop weer geantwoord “aha, oké”. Ook hier lijkt verdachte precies te weten waar het gesprek over gaat. Hij reageert ook in dit gesprek adequaat en al dan niet zelf met gebruikmaking van versluierde taal. Bovendien maakt verdachte blijkens de getapte telefoongesprekken afspraken om zijn medeverdachte [medeverdachte 4] te ontmoeten.
Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij de mensen die [medeverdachte 5] bellen niet kent en heeft hij verklaard dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] niet kent. Deze verklaringen zijn kennelijk leugenachtig hetgeen niet alleen blijkt uit het eerdergenoemde telefoongesprek op 23 september 2010 om 7.22 uur waarbij verdachte en [medeverdachte 1] elkaar over en weer met de voornaam begroeten, doch ook uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij verdachte herkent op een foto die van hem wordt getoond, uit een telefoongesprek met [medeverdachte 4] waarin [medeverdachte 4] hem aanspreekt met: “he directeur, hoe gaat het?” en uit de verklaring van [medeverdachte 4] waarin hij weliswaar aangeeft dat hij verdachte niet kent, maar hij wel weet dat verdachte altijd bij [medeverdachte 5] is.
De rechtbank komt op grond van bovengeschetste feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte met deze verklaring de waarheid wenst te bemantelen, namelijk dat hij wel degelijk weet dat in telefoongesprekken met deze personen informatie wordt doorgegeven omtrent drugstransporten.
Medeplegen
Uit de aangehaalde telefoongesprekken blijkt dat verdachte wist aan wie hij de verkregen informatie moest doorgeven, waaruit de rechtbank afleidt dat er afspraken zijn gemaakt en er dus sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat het doorgeven van berichten als een wezenlijke bijdrage aan de samenwerking moet worden beschouwd. Verdachte moet daarom naar het oordeel van de rechtbank als medepleger van de invoer van cocaïne worden aangemerkt.
Ten aanzien van feit 3: (zaaksdossier B3)
De criminele drugsorganisatie
Voor het aannemen van het bestaan van een criminele organisatie dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere structuur en duurzaamheid tussen twee of meer verdachten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van één grote criminele organisatie die het oogmerk had cocaïne uit Suriname, Kenia en Ghana in te voeren en waarbij alle verdachten die in het onderzoek Elbrus betrokken zijn deel van uitmaken. De rechtbank deelt dit oordeel niet. Er zijn geen feiten of omstandigheden bekend geworden waaruit op enigerlei wijze blijkt dat de verschillende activiteiten met betrekking tot Ghana, Suriname en Kenia door de verdachten onderling op elkaar waren afgestemd. Evenmin is gebleken van enig gemeenschappelijk doel gericht op de invoer van verdovende middelen uit Kenia, Ghana en Suriname noch van enige afspraak of betrokkenheid tussen de verdachten om dit doel te bereiken. Op dit punt dienen de verdachte en zijn medeverdachten dan ook te worden vrijgesproken.
De vraag die thans aan de orde komt is of sprake is geweest van een of meer kleinere samenwerkingsverbanden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Kenia – Nederland
Naar het oordeel van de rechtbank is er tussen de verdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [verdachte], [[medeverdachte 7]], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] wel sprake van een samenwerkingsverband dat gestructureerd en duurzaam van aard was.
[medeverdachte 3] had een organiserende rol binnen dit verband. Hij was de persoon die wist wanneer er een vlucht uit Kenia met cocaïne aan boord verstopt op Schiphol aankwam. De relevante vluchtinformatie en de precieze verstopplaats gaf hij vervolgens (in versluierde taal) door aan [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] gaf deze informatie door aan [medeverdachte 6] of [medeverdachte 4]. Voor het doorgeven en ontvangen van informatie fungeerde [medeverdachte 7] soms als tussenpersoon voor [medeverdachte 5]. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] moesten er vervolgens voor zorgen dat de cocaïne van het vliegtuig werd gehaald en van het vliegveld werd vervoerd. Meestal gebeurde dit tijdens hun werkzaamheden als schoonmakers bij Asito en via hek 60 op Schiphol. [medeverdachte 4] heeft voor zijn hulp geld ontvangen. Hij kreeg dit geld van [medeverdachte 6] of [medeverdachte 5]. [verdachte], de huisgenoot van [medeverdachte 5], vervulde binnen de organisatie een ondergeschikte, maar niet onbelangrijke rol. Hij ontving en gaf relevante informatie door op de momenten dat [medeverdachte 5] niet beschikbaar was. De mogelijkheid dat niet alle verdachten elkaar kenden en dat zij niet allen (frequent) met elkaar contact onderhielden, staat niet aan het aannemen van een criminele organisatie in de weg. Ieder van de voornoemde verdachten had een eigen rol en hield, via één of meerdere medeverdachte(n), het samenwerkingsverband op de hoogte van zijn handelen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van een zekere duurzaamheid. Uit hetgeen in dit vonnis is weergegeven volgt immers dat verdachten zich gedurende de periode van 17 september 2010 tot en met 4 oktober 2010 in vereniging hebben beziggehouden met de invoer van cocaïne uit Kenia naar Nederland. Het aldus duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband van verdachte en zijn medeverdachten had als oogmerk het invoeren van cocaïne uit Kenia. Dit volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan deze criminele organisatie in de periode van 17 september 2010 tot en met 4 oktober 2010. Voor zover de ten laste gelegde periode ruimer is, zal verdachte daarvan partieel worden vrijgesproken omdat niet vastgesteld kan worden dat buiten genoemde periode verdachten ook reeds een samenwerkingsverband vormden.
Uit de zendmasten die zijn aangestraald toen de verdachten de telefoongesprekken met elkaar voerden, dan wel uit de inhoud van de telefoongesprekken zelf, leidt de rechtbank af dat het feit heeft plaatsgevonden te Amsterdam.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair: (zaaksdossier B14)
Op 22 september 2010 om 9.56 uur heeft [medeverdachte 4] naar het telefoonnummer van [medeverdachte 5] gebeld. [verdachte] neemt de telefoon op. [medeverdachte 4] heeft aan [verdachte] gevraagd om hem te ontmoeten op het station Bijlmer, hetgeen [verdachte] oké vindt. [medeverdachte 4] zal hem bellen als hij daar is. Een uur later, om 11.00 uur, was [medeverdachte 4] in de buurt van station Bijlmer Arena. [medeverdachte 4] heeft een telefoonnummer van [medeverdachte 5] gebeld. [verdachte] had wederom de telefoon van [medeverdachte 5] opgenomen. [medeverdachte 4] heeft [verdachte] gebeld en hem medegedeeld dat hij nu kan komen. [medeverdachte 4] zou tijdens deze ontmoeting informatie over een zending of geld (naar de rechtbank begrijpt voor een eerder transport) krijgen.
Vrijspraak primair
Op grond van bovenstaande telefoongesprekken kan niet worden vastgesteld dat verdachte enige rol heeft gehad bij de invoer van verdovende middelen uit Kenia op 22 september 2010, omdat uit deze gesprekken niet kan worden afgeleid dat deze gesprekken zien op het doorgeven van informatie over dan wel het geld geven voor het onderhavige drugstransport. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen verdachte onder 4 primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Subsidiair
De rechtbank is evenwel, gelet op het bovenstaande, in samenhang bezien met hetgeen de rechtbank hiervoor onder “algemeen” en bij zaaksdossier B6 over de wetenschap van verdachte heeft overwogen en gezien het feit dat deze gesprekken over iets anders dan drugstransporten gingen, van oordeel dat verdachte zich op 22 september 2010 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Uit de zendmasten die zijn aangestraald toen de verdachten de telefoongesprekken met elkaar voerden, de schipholpasgegevens en de inhoud van de telefoongesprekken zelf, leidt de rechtbank af dat het feit heeft plaatsgevonden te Amsterdam.
Ten aanzien van feit 5 subsidiair: (zaaksdossier B15)
Op 23 september om 2010 heeft [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 5] gebeld. [medeverdachte 5] heeft gevraagd of er “spelen” is. “Nee”, antwoordt [medeverdachte 3]. Op 24 september 2010 te 19.51 uur is er een gesprek geweest tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] heeft daarin gezegd dat hij misschien overmorgen kan “lopen”. Op zaterdag 25 september 2010 heeft [medeverdachte 3] in een telefoongesprek met [medeverdachte 5] laten weten “wij gaan morgen weg”. [medeverdachte 5] heeft hierop geantwoord dat “dat geen probleem is”.
Op 27 september 2010 om 5.51 uur heeft [medeverdachte 5] het beveiligde gebied van Schiphol betreden.
Op 27 september 2010 om 9.21 uur heeft [medeverdachte 4] naar [verdachte] gebeld. [verdachte] heeft aan [medeverdachte 4] gevraagd “of hij naar beneden kan komen om het “ding” op te halen”. [medeverdachte 4] heeft daarop gezegd “dat hij zo naar beneden komt.” Om 9.48 uur heeft [medeverdachte 4] naar de telefoon van [medeverdachte 5] gebeld. De telefoon werd opgenomen door [verdachte]. [medeverdachte 4] heeft gezegd “over dat ding. Je kan me over de drie nummers in de eerste plaats zijn vertellen. Je hoeft niet te noemen”. De drie nummers zijn de nummers van het vliegtuig afkomstig uit Kenia en zijn altijd KQT of KQU. [medeverdachte 4] heeft met [medeverdachte 5] afgesproken dat de drie nummers niet hoeven te worden genoemd. [verdachte] heeft geantwoord “ahaa, oké, oké, oké, goed. Hij zegt dat het voorin is” en “voorin op dezelfde plaats. Het is voorin”. [medeverdachte 4] heeft daarop geantwoord “oh, ik heb vaker tegen hen gezegd dat ze niet naar niet moeten gaan. Oké, ik ga mijn best doen”. [verdachte] heeft daarop geantwoord “aha, oké”. [medeverdachte 4] heeft verder in dit gesprek gezegd “zeg tegen hem als hij thuis is. Ik heb per se tegen hen gezegd. Als ik daar ben en kan niet doen, is dat niet mijn schuld”. [medeverdachte 4] vindt voorin een slechte plek om de drugs te verstoppen.
Om 11.03 uur heeft [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 4] gebeld. [medeverdachte 4] heeft aan [medeverdachte 5] laten weten dat de vent hem heeft gebeld en dat die vent heeft gezegd dat het voorin is. [medeverdachte 4] heeft gezegd dat “het daar moeilijk is”. [medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 4] laten weten dat hij het echt aan hen heeft verteld. Hij zegt: “Probeer het maar te doen”.
Op 27 september 2010 om 11.35 uur betreedt [medeverdachte 4] het beveiligde gedeelte van Schiphol.
Op 27 september 2010 om 15.17 uur is een vliegtuig afkomstig uit Kenia op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, geland. Dit vliegtuig had registratienummer 5YKQT.
Op 27 september 2010 om 15.17 uur heeft [medeverdachte 6] het beveiligde gebied van Schiphol verlaten.
Op 27 september 2010 om 16.38 uur heeft [medeverdachte 5] met [medeverdachte 3] gebeld. [medeverdachte 5] heeft gezegd “waarom willen jullie niet altijd doen wat we afspreken”.
Vrijspraak primair
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte hiervan vrij. Weliswaar zijn er op basis van de telefoongesprekken sterke aanwijzingen dat [medeverdachte 3] verdovende middelen in het vliegtuig heeft laten plaatsen en dat deze door [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 4] van het vliegtuig moesten worden gehaald, maar uit deze gesprekken kan niet worden afgeleid dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd en dat deze gesprekken zien op een op die dag aangekomen vliegtuig uit Kenia. De verklaring van [medeverdachte 4] biedt daarover geen duidelijkheid. [medeverdachte 4] heeft niet verklaard dat hij de pakketten zelf van het vliegtuig uit Kenia heeft gehaald, terwijl het zeer onwaarschijnlijk is dat [medeverdachte 6] dat heeft kunnen doen. Immers, het vliegtuig uit Kenia landde die dag om 15.17 uur op Schiphol, terwijl [medeverdachte 6] blijkens zijn schipholpasgegevens 16 minuten later al het beveiligde gebied van Schiphol heeft verlaten. Nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een geslaagd transport is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Subsidiair
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen de rechtbank in het vonnis onder “algemeen” heeft overwogen wel bewezen dat verdachte zich tezamen met anderen in de periode van 23 tot en met 27 september 2010 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Met betrekking tot het opzet verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder feit 1 (zaaksdossier B6) is overwogen.
Uit de zendmasten die zijn aangestraald toen de verdachten de telefoongesprekken met elkaar voerden, leidt de rechtbank af dat het feit heeft plaatsgevonden in Amsterdam en Schiphol, gemeente Haarlemmermeer.
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 3, 4 subsidiair en 5 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1 primair: (zaaksdossier B6)
hij op 4 oktober 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3: (parketnummer 15/810110-11 en zaaksdossier B3)
hij op tijdstippen in de periode van 17 september 2010 tot en met 4 oktober 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of te Diemen, in elk geval in Nederland, en/of in Suriname, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid of 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten
- het telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I en
- het telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een hoeveelheid cocaïne, telkens zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
* zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
* een of meer anderen getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en/of daartoe gelegenheid en/of inlichtingen te verschaffen;
feit 4 subsidiair: (zaaksdossier B14)
hij op 22 september 2010 Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een onbekend gebleven hoeveelheid verdovende middelen, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat feit mede te plegen en/of daartoe gelegenheid en/of inlichtingen te verschaffen,
immers heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s) (daartoe):
- met elkaar telefonische contacten onderhouden en
- afspraken gemaakt.
feit 5 subsidiair: (zaaksdossier B15)
hij in de periode van 23 september 2010 tot en met 27 september 2010 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat feit mede te plegen en/of daartoe gelegenheid en/of inlichtingen te verschaffen,
immers heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s) (daartoe):
- met elkaar telefonische contacten onderhouden en
- afspraken gemaakt en
- een of meer ontmoetingen gehad en
- instructies (door)gegeven en/of ontvangen (o.a. met betrekking tot de verbergplaats(en) van de verdovende middelen) en
- vluchtgegevens doorgegeven en/of ontvangen en
- een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of geregeld om op de luchthaven Schiphol die verdovende middelen van een vliegtuig af te halen en/of van de luchthaven af te brengen en
- op en/of rondom de (afgesproken) vindplaats en/of bergplaats (in een vliegtuig) gezocht naar een hoeveelheid verdovende middelen.Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 3, 4 subsidiair en 5 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair: (zaaksdossier B6)
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3: (zaaksdossier B3)
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair: (zaaksdossier B14)
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
Ten aanzien van feit 5 subsidiair: (zaaksdossier B15)
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het via Schiphol invoeren van een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne en het tweemaal verrichten van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne. Ten aanzien van de onbekend gebleven hoeveelheid neemt de rechtbank aan, op grond van de aangehaalde tapgesprekken en de verklaringen van [medeverdachte 4] hierover, dat het steeds hoeveelheden cocaïne betrof die voor de verdere verspreiding en handel bestemd moeten zijn geweest. Tevens vormde verdachte met anderen een criminele organisatie die tot doel had op georganiseerde wijze cocaïne via Schiphol in te voeren.
Bij de drugstransporten werd vrijwel steeds op dezelfde manier samengewerkt. Elke verdachte had daarbij een specifieke rol. Zo hielden enkele verdachten contact met de opdrachtgevers dan wel de personen die in direct contact stonden met de personen die de verdovende middelen aan boord van het vliegtuig konden (laten) zetten. Voorts waren er verdachten die als tussenpersoon fungeerden tussen de opdrachtgevers en de bij Asito werkzame personen die de verdovende middelen van boord van het vliegtuig haalden en deze van het beveiligde gebied van Schiphol afbrachten.
Verdachte fungeerde als doorgever van informatie en beheerde de telefoon van [medeverdachte 5] als die niet beschikbaar was. Verdachte heeft derhalve een ondergeschikte, maar wel ondersteunende rol vervuld.
Verdachte heeft door zijn handelswijze een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie in het verleden niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Mede in aanmerking nemend de hoeveelheid bewezen verklaarde feiten en de ondergeschikte rol die verdachte daarbij heeft gespeeld, de hoeveelheid cocaïne die het naar schatting betreft en de straffen die ten aanzien van dit soort misdrijven in soortgelijke gevallen worden opgelegd, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van langere duur passend en geboden.
De rechtbank komt evenwel tot oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank tot vrijspraak komt van de onder 2 primair en subsidiair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten waarop de officier van justitie mede haar eis had gebaseerd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10, 10a en 11a van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 2 primair, 2 subsidiair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten onder 1 primair, 3, 4 subsidiair en 5 subsidiair heeft begaan, zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1.00 STK paspoort, [land], [paspoortnummer].
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.J. Ruijpers, voorzitter,
mrs. N.E. Kwak en C.M. Cichowski-van der Kleijn, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mrs. D.M.A. Richelle en L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2011.