ECLI:NL:RBHAA:2011:BV0039

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5844
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging uitkering op basis van onroerende zaken in Marokko

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 14 december 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, die in een moeilijke financiële situatie verkeren, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem om hun uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) te beëindigen. Dit besluit was genomen omdat uit onderzoek was gebleken dat verzoeker onroerende zaken in Marokko bezat, met een geschatte waarde van € 46.350,--.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat verzoekers sinds 1 juni 2011 geen WWB-uitkering meer ontvangen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de door hen overgelegde documenten, vertaald uit het Arabisch, betrekking hebben op dezelfde onroerende zaken als waar verweerder over spreekt. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het primair aan verzoekers is om de Marokkaanse autoriteiten te confronteren met de nieuwe stukken, vooral gezien het feit dat verzoekers vader in Marokko woont, dicht bij de onroerende zaken.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is definitief, aangezien er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 5844 WWB
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
14 december 2011
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Tegenwoordig: mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en P.M. van der Pol, griffier.
Zitting: 14 december 2011
Verschenen: [verzoeker] in persoon, hierna te noemen: verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder, vertegenwoordigd door drs. M.E. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft verweerder besloten de uitkering die verzoekers ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvingen per 6 augustus 2011 te beëindigen en deze per 1 juni 2011 in te trekken, omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoeker beschikt over onroerende zaken (een perceel met daarop een woning) in Marokko met een geschatte waarde van totaal € 46.350,--.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 31 augustus 2011 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 november 2011 hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 14 december 2011 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verzoekers vanaf 1 juni 2011 geen WWB-uitkering meer hebben ontvangen. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij en zijn echtgenote in een moeilijke financiële situatie verkeren. De voorzieningenrechter acht dit niet onaannemelijk, hoewel verzoeker hierover weinig details heeft gegeven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er voldoende spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening.
Op 19 januari 2010 heeft verweerder een anonieme melding ontvangen. Deze bevatte onder meer de mededeling dat verzoeker in Marokko zou beschikken over een mooi huis in het dorpje [naam] in de omgeving van [streek] in de provincie [naam].
Tijdens een onderzoek in het kader van een andere procedure heeft verweerder aan verzoekers gevraagd of er mogelijk sprake is van een eigen woning in aanbouw in Marokko. Verzoekers hebben het bestaan hiervan ontkend.
Verweerder heeft op 9 juni 2010 het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) verzocht een onderzoek in te stellen in Marokko. Op 22 juni 2011 heeft verweerder van het IBF de onderzoeksrapportage ontvangen. Hierin staat vermeld dat verzoeker ongeveer vier jaar eigenaar is van een woning in [naam] te [streek]. De actuele waarde van de onroerend zaken wordt geschat op (ongerekend) € 46.350,--.
In een gesprek met verweerder op 5 juli 2011 zijn verzoekers geconfronteerd met de uitkomsten van voormeld onderzoek. Verweerder heeft vervolgens op 5 augustus 2011 het bestreden besluit genomen.
Bij brief van 9 december 2011 hebben verzoekers twee uit het Arabisch vertaalde akten overgelegd. Het gaat om een akte van eigendom van 25 oktober 2000 en een akte betreffende een bouwvergunning, opgemaakt op 11 oktober 2007. Hieruit blijkt zonneklaar dat zijn vader de eigenaar is, aldus verzoeker.
Met verweerder is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat uit de door verzoekers overgelegde stukken niet zonder meer kan worden afgeleid dat deze betrekking hebben op hetzelfde perceel en dezelfde woning zoals deze zijn vermeld in de onderzoeksrapportage van het IBF. Verweerder heeft ter zitting gewezen op de waarde van het stuk grond. Dit zou volgens de door verzoekers overgelegde eigendomsakte 3000 dirham waard zijn, terwijl in het onderzoek van het IBF staat vermeld dat de grond 112.500 dirham is. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat een dergelijke waardestijging in korte tijd niet waarschijnlijk is.
Nu verweerder begin 2010 aan verzoekers heeft gevraagd of er sprake is van onroerende zaken in Marokko en zij op 5 juli 2011 zijn geconfronteerd met de onderzoeksresultaten van het IBF, terwijl zij vervolgens hebben volstaan met het overleggen van stukken die niet zonder meer eenduidig zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het primair op de weg van verzoekers ligt om de Marokkaanse autoriteiten met de akte van eigendom en de akte betreffende de bouwvergunning te confronteren. Voor dit oordeel is van doorslaggevend belang dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat zijn vader, aan wie het stuk grond en de woning zou toebehoren, in Marokko woont, niet ver van de omstreden onroerende zaken. Via verzoekers vader kan er wellicht op korte termijn duidelijkheid ontstaan over de eigendom van de onroerende zaken.
Bij de stand van zaken zoals hiervoor weergegeven, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.