ECLI:NL:RBHAA:2011:BW3954

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Gevoegde zaken/rolnrs.: 379884/CV EXPL 08-4116 en 389495/CV EXPL 08-7733
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van gevoegde zaken naar de sector civiel wegens ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft de kantonrechter te Haarlem op 28 september 2011 uitspraak gedaan in de gevoegde zaken met de rolnummers 379884/CV EXPL 08-4116 en 389495/CV EXPL 08-7733. De eisende partij, de Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland (HC), heeft haar vordering beperkt tot ongerechtvaardigde verrijking, waarbij het gevorderde bedrag boven de competentiegrens van de kantonrechter ligt. De kantonrechter heeft daarom besloten de gevoegde zaken door te verwijzen naar de sector civiel van de rechtbank. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich ter rolle over deze verwijzing uit te laten, met inachtneming van artikel 96 Rv, dat partijen de mogelijkheid biedt om de kantonrechter te verzoeken de gevoegde zaken te beslissen.

De zaak betreft een vordering van HC tegen [X.] en [Y.], waarbij HC stelt dat zij schade heeft geleden door het ontvangen van steekpenningen door [X.] en [Y.] van derden. HC vordert onder andere dat [X.] en [Y.] worden veroordeeld tot betaling van bedragen die zij ongerechtvaardigd hebben ontvangen in de jaren 1993, 1994 en 1998, alsmede dat zij worden verplicht om bankafschriften over te leggen. De kantonrechter heeft in zijn vonnis de procedure en de relevante processtukken uiteengezet, en heeft de partijen gewezen op de noodzaak om hun standpunten duidelijk te maken in het vervolg van de procedure.

De kantonrechter heeft de verdere beslissing aangehouden en de zaken verwezen naar de rolzitting van 26 oktober 2011 voor uitlating aan beide zijden. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
Gevoegde zaken/rolnrs.: 379884/CV EXPL 08-4116 en 389495/CV EXPL 08-7733
datum uitspraak: 28 september 2011
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
In de gevoegde zaken
Zaaknummer 379884
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland
te Den Haag, kantoor houdende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
eisende partij in conventie in de hoofdzaak
verwerende partij in het incident I
eisende partij in het incident II
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak
hierna te noemen HC
gemachtigde voorheen mr. A.M. van Werkhoven-de Bruijn, thans mr. H.J.A. Knijff
tegen
[X.]
voorheen wonende te Heemstede, thans wonende te Culemborg
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak
eisende partij in het incident I
verwerende partij in het incident II
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak
hierna te noemen [X.]
gemachtigde mr. L. Koning
Zaaknummer 389495
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland
te Den Haag, kantoor houdende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
eisende partij in conventie in de hoofdzaak
verwerende partij in het incident III
eisende partij in het incident II
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak
hierna te noemen HC
gemachtigde voorheen mr. A.M. van Werkhoven-de Bruijn, thans mr. H.J.A. Knijff
tegen
[Y.]
voorheen wonende te Heemstede, thans te Culemborg
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak
eisende partij in het incident III
verwerende partij in het incident II
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak
hierna te noemen [Y.]
gemachtigde mr. L. Koning
In de hoofdzaken
In conventie en in reconventie
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk¬ken:
Zaaknummer 379884
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe¬zen en op 7 januari 2009 uitgesproken tussenvonnis,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in (voorwaardelijke) reconventie, met producties,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende wijziging van eis alsmede conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in (voorwaardelijke) reconventie, met producties,
- de akte aanvulling van eis in conventie tevens conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie,
- de pleitnoties van HC, met producties
- de pleitnotities van [X.], met producties.
Zaaknummer 389495
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe¬zen en op 7 januari 2009 uitgesproken tussenvonnis,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in (voorwaardelijke) reconventie, met producties,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende wijziging van eis alsmede conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in (voorwaardelijke) reconventie, met producties,
- de akte aanvulling van eis in conventie tevens conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie,
- de pleitnoties van HC, met producties,
- de pleitnotities van [Y.].
In conventie
Zaaknummer 379884
De vordering
HC heeft haar vordering en de oorspronkelijke grondslag daarvan beperkt. In afwijking van wat daarover in het tussenvonnis is opgenomen, zal de kantonrechter daarom thans de gewijzigde vordering en grondslag opnemen.
HC vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. [X.] zal veroordelen tot betaling aan HC van de bedragen waarmee hij ongerechtvaardigd is verrijkt in de jaren 1993, 1994 en 1998 ten bedrage van € 441.798,00, althans ten bedrage van € 397.256,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de respectievelijke onderdelen van dit totaalbedrag zijn ontvangen tot de datum waarop [X.] aan deze vordering heeft voldaan;
B. [X.] zal gebieden tot het overleggen van alle bankafschriften met betrekking tot de rekening bij Banque Credit Suisse nummer 314758-22 ten name van [Y.], zulks over de periode van 22 februari 1991 tot 20 januari 2004, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [X.] niet voldoet aan dit gebod;
C. [X.] zal veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
Bij akte heeft HC haar vordering aldus aangevuld dat indien in zaaknummer 389495 tussen HC en [Y.] wordt betaald, [X.] zal zijn gekweten.
HC heeft het volgende aan de vordering ten grond¬slag gelegd:
In 2000 heeft HC vernomen dat [A + B] steekpenningen heeft betaald aan [X.] c.q. [Y.] en aan [C.].
[B.] en [C.] zijn strafrechtelijk veroordeeld wegens niet-ambtelijke corruptie.
[C.] heeft zich, in zijn hoedanigheid van werknemer van HC, laten omkopen door
[B.]/[A.] door gelden te ontvangen op een Zwitserse bankrekening, welke gelden af-komstig zijn van [B.]/[A.] of aan hen gerelateerde rechtspersonen.
De betalingen waar het hier om gaat zijn exact dezelfde betalingen die door [B.]/[A.] en door de aan hen gerelateerde rechtspersonen zijn voldaan op de Zwitserse bankrekening van de echtgenote van [X.], [Y.].
Uit bankafschriften van de Zwitserse bankrekening van [Y.] blijkt dat in ieder geval zeven maal gelijktijdig grote bedragen namens [B.]/[A.] zijn overgemaakt op zowel de bankrekening van [Y.] als de bankrekening van [C.]. Zowel Rechtbank als Gerechts-hof achten wettig en overtuigend bewezen dat de betalingen aan [C.] door en namens
[B.]/[A.] steekpenningen betreffen. De betalingen aan [Y.] betreffen eveneens steekpenningen.
Het enkele feit dat [X.] steekpenningen van [B.]/[A.] heeft ontvangen, leidt ertoe dat HC schade heeft geleden.
[X.] is ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van HC. [X.] wist van de benadeling van HC door het handelen van [A.] en/of [B.]. [X.] heeft daar zelf actief aan meegewerkt door dit handelen (desbewust) toe te staan. Door zijn medewerking aan de benadeling van HC en door het aanvaarden van de steekpenningen/smeergelden is [X.] ongerechtvaardigd verrijkt.
Die ongerechtvaardigde verrijking betreft (ten minste) de gelden die door [A + B] en door kwestieuze derden op de Zwitserse bankrekening zijn bijgeschreven.
Voor de jaren 1993, 1994, 1998 en 1999 betreft dit, voor zover blijkend uit de bij HC bekende rekeningafschriften, in totaal € 441.798,00, althans € 397.256,00.
Gegeven de wel aanwezige bewijsstukken over (gedeelten van) de genoemde vier jaren, waaruit blijkt van de ongerechtvaardigde verrijking, zal [X.] verplicht moeten worden om alle bankafschriften van de betreffende rekening over te leggen, althans andere documentatie waarmee een volledig en gespecificeerd beeld kan worden verkregen van alle op de Zwitserse bankrekening ontvangen betalingen in de periode dat deze bankrekening heeft bestaan.
[X.] gaat er ten onrechte van uit dat toewijzing van deze vordering dient af te stuiten op het feit dat in een eerder stadium de Rechtbank en het Gerechtshof een vordering tot overlegging van de betreffende bescheiden heeft afgewezen. [X.] miskent met zijn opvatting dat de Rechtbank en het Gerechtshof op dat moment en in die procedure geen aanleiding zagen om de desbetreffende incidentele vordering toe te wijzen, maar dat zulks onverlet laat dat daar thans anders over wordt gedacht, zulks op basis van de inmiddels ten processe gestelde feiten en omstandigheden. Het is duidelijk dat de Rechtbank en het Gerechtshof in de desbetreffende beslissing op de incidentele vordering de mogelijkheid hebben opengelaten om in het kader van de bepaling van de schade het wel opportuun te achten om [X.] te gelasten de verzochte bescheiden in rechte over te leggen.
HC verzoekt de kantonrechter om bij tussenvonnis de gewijzigde eis en het verzoek ex artikel 843a Rv toe te wijzen en voor het overige de zaak aan te houden, teneinde HC na kennisneming van hetgeen waarover ingevolge artikel 843a Rv wordt verzocht haar vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking bij akte te vermeerderen.
Het verweer
Zaaknummer 379884
[X.] betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan:
[X.] heeft part noch deel gehad aan de door HC gestelde affaire tussen [C.] en [B.]/[A.].
Naast het feit dat [X.] betwist dat hij met [C.] heeft samengewerkt, bestrijdt [X.] dat zijn arbeidsrelatie is ontbonden vanwege nalatigheid. [X.] heeft zelf besloten om op te stappen.
Het strafrechtelijke vonnis en het civielrechtelijke arrest tegen [C.] hebben op geen enkele wijze betrekking op [X.]. In de bewuste uitspraken wordt slechts gewag gemaakt van samenwerking tussen [C.] en [B.]/[A.].
[X.] bestijdt dat hij met [C.] KPMG om de tuin zou hebben geleid. [X.] heeft net zo min als KPMG geweten dat [B.] en [C.] klaarblijkelijk samenspanden.
[X.] was niet betrokken bij de affaire [A.]. Er zijn geen gelden van [A.] of [C.] naar de bankrekening in Zwitserland overgemaakt. De bedragen die wel zijn overgemaakt -en waarop HC aanspraak maakt- wijken af van de bedragen die in de procedures tegen [C.] aan de orde waren. Anders dan HC stelt, gaat het hier dus wel degelijk om andere betalingen.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding:
Een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking kan slechts worden toegewezen indien is voldaan aan de in artikel 6:212 BW genoemde vereisten:
- er moet sprake zijn van een verrijking (vermogensvermeerdering)
- er moet sprake zijn van een verarming (vermogensvermindering)
- er moet sprake zijn van een causaal verband tussen de verrijking en de verarming en
- de verrijking moet ongerechtvaardigd zijn.
De schade komt voorts ingevolge artikel 6:212 BW ten slotte pas voor vergoeding in aanmerking ‘voor zover dit redelijk is’.
ad verrijking:
De gestelde verrijking wordt gegrond op de bankafschriften die HC heeft aangetroffen op naam van de echtgenote van [X.], [Y.].
[X.] meent dat HC deze afschriften op onrechtmatige wijze heeft verkregen en dat deze mitsdien moeten worden uitgesloten als bewijs. HC heeft de afschriften verkregen door het (doen/laten) plegen van bedrog. De onrechtmatige wijze van verkrijgen van de afschriften en de grove inbreuk op de privacy van zowel [X.] als [Y.] brengen mee dat de afschriften als bewijs moeten worden uitgesloten.
Voor zover de kantonrechter het bewijs niet uitsluit, voert [X.] het volgende aan.
Het bedrag dat HC als verrijking aanwijst groot € 441.798,00 is niet juist, vanwege een creditering die op 26 januari 1998 heeft plaatsgevonden, zodat resteert een bedrag van € 397.256,00.
[X.] ziet wel in dat de gestorte bedragen op naam van [B.] vragen oproepen. De onrechtmatige wijze van verkrijgen van de bankafschriften en de grove inbreuk die daarmee op de privacy van zowel [X.] als [Y.] is gemaakt, maken echter dat [X.] zich jegens HC op geen enkele wijze gehouden heeft geacht over de herkomst van deze gelden enige uitleg te geven.
Bovendien is het geven van uitleg in rechte voor [X.] moeilijk, zo niet onmogelijk. Hij moet daarbij noodgedwongen privacygevoelige informatie verstrekken, terwijl hij die informatie op geen enkele wijze kan onderbouwen. Bij de eerder in de processtukken genoemde brand in 2008 is het volledige archief van [X.] verloren gegaan, terwijl de enige getuige die iets over de betrekkingen van hem en de heer [B.] zou kunnen vertellen
-de heer [B.] zelf- is overleden.
ad verarming:
Er is geen sprake van schade en verarming aan de zijde van HC.
Ten gevolge van de met [A.] getroffen schikking zijn de vragen of [A.] en/of [B.] jegens HC schadeplichtig hebben gehandeld en zo ja hoe hoog de dientengevolge geleden schade voor HC zou zijn, thans onbeantwoord en zullen dat blijven.
HC kan niet volstaan met het simpelweg stellen van haar schade op het bedrag van de door haar gestelde verrijking van [X.] en [Y.]. Controleerbaar dient te zijn of de gevorderde schade ook daadwerkelijk is geleden.
ad causaal verband:
Dat op enkele afschriften van de bankrekening van [Y.] gelden afkomstig van [B.]/[A.] zijn aangetroffen, brengt op zichzelf niet mee dat deze in rechtstreeks verband staan met een (vermeende) verarming aan de zijde van HC.
HC stelt onvoldoende feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat de in 1993, 1994 en 1998 gedane betalingen op die data in enig rechtstreeks verband staan met enige concrete verarming, in een concrete periode aan de zijde van HC.
ad het ongerechtvaardige karakter:
Dat HC betalingen op de rekening van [Y.] niet (moreel) gerechtvaardigd acht, brengt niet mee dat de op de bankrekening gestorte bedragen uit billijkheidsoverwegingen aan HC zouden moeten toevallen.
ad de redelijkheid van de vergoeding van de schade:
Wat [X.] heeft opgemerkt omtrent de onrechtmatige wijze van verkrijging van de bankafschriften, rechtvaardigt een beroep op matiging van eventuele schade. HC heeft zich valselijk voorgewend als de persoon [Y.], althans bij verkrijging van de gegevens wist zij of had zij redelijkerwijze moeten vermoeden dat deze door een misdrijf waren verkregen, met het enkele doel om strikt vertrouwelijke gegevens te verkrijgen.
Met betrekking tot de afgifte van bankafschriften:
Bij vonnis van 7 januari 2009 is deze vordering al afgewezen. Tegen die afwijzing heeft HC weliswaar geappelleerd, maar zij heeft geen grieven aangevoerd, zodat het Gerechtshof HC niet-ontvankelijk heeft verklaard.
HC is uit op informatie om haar vordering zo mogelijk te vermeerderen. Een vordering als de onderhavige mag voor een dergelijke “fishing expedition” niet worden gebruikt.
De rekening staat op naam van [Y.], zodat [X.] feitelijk niet eens bij machte is om aan afschriften te komen.
Zaaknummer 389495
De vordering
HC heeft haar vordering en de oorspronkelijke grondslag daarvan beperkt. In afwijking van wat daarover in het tussenvonnis is opgenomen, zal de kantonrechter daarom thans de gewijzigde vordering en grondslag opnemen.
HC vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. [Y.] zal veroordelen tot betaling aan HC van de bedragen waarmee zij ongerechtvaardigd is verrijkt in de jaren 1993, 1994 en 1998 ten bedrage van € 441.798,00, althans ten bedrage van € 397.256,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de respectievelijke onderdelen van dit totaalbedrag zijn ontvangen tot de datum waarop [Y.] aan deze vordering heeft voldaan;
B. [Y.] zal gebieden tot het overleggen van alle bankafschriften met betrekking tot de rekening bij Banque Credit Suisse nummer 314758-22 ten name van [Y.], zulks over de periode van 22 februari 1991 tot 20 januari 2004, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [Y.] niet voldoet aan dit gebod;
C. [Y.] zal veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
Bij akte heeft HC haar vordering aldus aangevuld dat indien in zaaknummer 379884 tussen HC en [X.] wordt betaald, [Y.] zal zijn gekweten.
HC heeft het volgende aan de vordering ten grond¬slag gelegd:
In 2000 heeft HC vernomen dat [A + B] steekpenningen heeft betaald aan [X.] c.q. [Y.] en aan [C.].
[B.] en [C.] zijn strafrechtelijk veroordeeld wegens niet-ambtelijke corruptie.
[C.] heeft zich, in zijn hoedanigheid van werknemer van HC, laten omkopen door
[B.]/[A.] door gelden te ontvangen op een Zwitserse bankrekening, welke gelden af-komstig zijn van [B.]/[A.] of aan hen gerelateerde rechtspersonen.
De betalingen waar het hier om gaat zijn exact dezelfde betalingen die door [B.]/[A.] en door de aan hen gerelateerde rechtspersonen zijn voldaan op de Zwitserse bankrekening van de echtgenote van [X.], [Y.].
Uit bankafschriften van de Zwitserse bankrekening van [Y.] blijkt dat in ieder geval zeven maal gelijktijdig grote bedragen namens [B.]/[A.] zijn overgemaakt op zowel de bankrekening van [Y.] als de bankrekening van [C.]. Zowel Rechtbank als Gerechts-hof achten wettig en overtuigend bewezen dat de betalingen aan [C.] door en namens
[B.]/[A.] steekpenningen betreffen. De betalingen aan [Y.] betreffen eveneens steekpenningen.
Het enkele feit dat [Y.] steekpenningen van [B.]/[A.] heeft ontvangen, leidt ertoe dat HC schade heeft geleden.
[Y.] is ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van HC. [Y.] moet hebben geweten van de benadeling van HC door het handelen van [B.]/[A.], althans heeft moeten weten dat de betalingen naar haar Zwitserse bankrekening geen legitieme grondslag hadden. Zij heeft actief meegewerkt door de betalingen (desbewust) toe te staan en door gelden van de rekening naar moet worden aangenomen ten eigen bate op te nemen, althans te laten opnemen. Door de betaling van de steekpenningen/smeergelden is [Y.] ongerechtvaardigd verrijkt.
Die ongerechtvaardigde verrijking betreft (ten minste) de gelden die door [A + B] en door kwestieuze derden op de Zwitserse bankrekening zijn bijgeschreven.
Voor de jaren 1993, 1994, 1998 en 1999 betreft dit, voor zover blijkend uit de bij HC bekende rekeningafschriften, in totaal € 441.798,00, althans € 397.256,00.
Gegeven de wel aanwezige bewijsstukken over (gedeelten van) de genoemde vier jaren, waaruit blijkt van de ongerechtvaardigde verrijking, zal [Y.] verplicht moeten worden om alle bankafschriften van de betreffende rekening over te leggen, althans andere documentatie waarmee een volledig en gespecificeerd beeld kan worden verkregen van alle op de Zwitserse bankrekening ontvangen betalingen in de periode dat deze bankrekening heeft bestaan.
[Y.] gaat er ten onrechte van uit dat toewijzing van deze vordering dient af te stuiten op het feit dat in een eerder stadium de Rechtbank en het Gerechtshof een vordering tot overlegging van de betreffende bescheiden heeft afgewezen. [Y.] miskent met haar opvatting dat de Rechtbank en het Gerechtshof op dat moment en in die procedure geen aanleiding zagen om de desbetreffende incidentele vordering toe te wijzen, maar dat zulks onverlet laat dat daar thans anders over wordt gedacht, zulks op basis van de inmiddels ten processe gestelde feiten en omstandigheden. Het is duidelijk dat de Rechtbank en het Gerechtshof in de desbetreffende beslissing op de incidentele vordering de mogelijkheid hebben opengelaten om in het kader van de bepaling van de schade het wel opportuun te achten om [Y.] te gelasten de verzochte bescheiden in rechte over te leggen.
HC verzoekt de kantonrechter om bij tussenvonnis de gewijzigde eis en het verzoek ex artikel 843a Rv toe te wijzen en voor het overige de zaak aan te houden, teneinde HC na kennisneming van hetgeen waarover ingevolge artikel 843a Rv wordt verzocht haar vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking bij akte te vermeerderen.
Het verweer
[Y.] betwist de vordering en voert daartoe aan wat ook door [X.] is aangevoerd. De kantonrechter verwijst daarom kortheidshalve naar het door [X.] in diens zaak gevoerde verweer.
In (voorwaardelijke) reconventie
In de gevoegde zaken
De vordering
Voor het geval de kantonrechter de vordering van HC onder (thans:) A. afwijst, vorderen [X.] en [Y.] dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad HC zal gebieden met ingang van de datum van het te wijzen vonnis over te gaan tot opheffing van de in de punten 91-95 van de conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie genoemde beslagen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag dat HC nalaat aan het (lees:) gebod te voldoen (met een maximum van € 500.000,00) met veroordeling van HC in de kosten van deze procedure.
[X.] en [Y.] hebben aan de vordering ten grond¬slag gelegd dat, indien de vordering in conventie onder A. van HC wordt afgewezen, HC geen recht en belang meer heeft bij handhaving van de beslagen.
Het verweer
HC heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
In de gevoegde zaken
In de hoofdzaken
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
1. Nu HC haar vordering en de grondslag daarvan heeft beperkt tot ongerechtvaardigde verrijking en het gevorderde bedrag boven de competentiegrens van de kantonrechter ligt, zal de kantonrechter, gelet op het bepaalde bij artikel 71 Rv, de gevoegde zaken in de stand waarin deze zich bevinden naar de sector civiel van deze rechtbank moeten verwijzen.
2. Dat de zaak tegen [Y.] eerder naar de kantonrechter is verwezen hoeft voor de huidige verwijzing geen belemmering te zijn, omdat die zaak destijds naar de kantonrechter is verwezen op grond van het bepaalde bij artikel 220 Rv wegens connexiteit en niet omdat de sector civiel niet bevoegd zou zijn.
3. Gelet op het vorenstaande zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich ter rolle over deze verwijzing uit te laten. De kantonrechter wijst partijen in dat verband op het bepaalde bij artikel 96 Rv indien zij beiden wensen dat de kantonrechte de gevoegde zaken beslist. Als dat het geval is dienen beide partijen dit in hun akte te vermelden.
4. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
De kantonrechter:
In de gevoegde zaken
In de hoofdzaken
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Verwijst de zaken naar de rolzitting van:
WOENSDAG 26 OKTOBER 2011
voor uitlating aan beide zijden zoals hierboven onder 3 vermeld.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.