ECLI:NL:RBHAA:2012:3096

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
194681 / JU RK12-917
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met vermoedens van Pediatric Condition Falsification

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 augustus 2012 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De Raad heeft aangegeven dat er na uitgebreid onderzoek signalen en risicofactoren zijn gevonden die kunnen wijzen op Pediatric Condition Falsification (PCF), waarbij ouders mogelijk een rol spelen in het ziek maken van hun kinderen. De ouders hebben hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet voldoende zijn onderbouwd.

De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de onderbouwing van de vermoedens van PCF onvoldoende was en dat er geen noodzaak was om de kinderen van de ouders te scheiden. De ouders hebben aangegeven open te staan voor onderzoek en hun medewerking te verlenen. De kinderrechter heeft benadrukt dat indien onderzoek naar mogelijke stoornissen niet vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden, de ouders hieraan hun medewerking moeten verlenen.

De kinderrechter heeft de beschikking van 1 augustus 2012, die de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing regelde, gehandhaafd tot 14 augustus 2012. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland voor de duur van een jaar, maar de machtiging tot uithuisplaatsing is opgeheven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel
familie- en jeugdrecht
ondertoezichtstelling
machtiging uithuisplaatsing in het kader van een voorlopige ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 194681 / JU RK 12-917
beschikking van de kinderrechter van 14 augustus 2012
naar aanleiding van een verzoek van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
strekkende tot ondertoezichtstelling en verlening van een machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
verblijvende in een accommodatie van een zorgaanbieder,
-
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
verblijvende in een pleeggezin,
kinderen van
[de moeder], wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader], wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat ouders: mr. J.T. Willemsen, kantoorhoudende te Haarlem.
Het gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging spoeduithuisplaatsing in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderrechter van
1 augustus 2012, en het daarin vermelde stuk;
- het faxbericht van de advocaat van de ouders van 8 augustus 2012;
- het mailbericht, met bijlage, van de Raad van 9 augustus 2012;
- het verweerschrift van de ouders van 9 augustus 2012.
- kennisgeving van de kinderrechter te Haarlem van 14 augustus 2012
1.2
De kinderrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting met gesloten deuren van 10 augustus 2012. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. J.T. Willemsen;
- de Raad, vertegenwoordigd door [medewerker];
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, hierna te noemen: de Stichting, vertegenwoordigd door [medewerker]
.

2.Feiten en omstandigheden

Op 1 augustus 2012 heeft de kinderrechter de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden en machtiging verleend de minderjarigen uit huis te plaatsen, [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder gedurende dag en nacht en [minderjarige] in een pleeggezin, zonder een daartoe strekkend besluit in de zin van artikel 6, lid 1, van de Wet op de jeugdzorg voor de duur van vier weken tot 29 augustus 2012. Dit is vastgelegd bij beschikking van 1 augustus 2012, waarin de behandeling van het verzoekschrift is bepaald op 10 augustus 2012, teneinde de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord door de kinderrechter.

3.Verzoek

3.1
De Raad heeft verzocht voornoemde minderjarigen definitief onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
3.2
Voorts heeft de Raad verzocht de beschikking machtiging uithuisplaatsing te handhaven en de uithuisplaatsing voort te zetten indien het nog in te dienen indicatiebesluit overeenkomt met het oorspronkelijke verzoek tot uithuisplaatsing, zodat de uithuisplaatsing drie maanden zal beslaan.
3.3
De Raad heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen en dat de bedreiging bestaat uit een mogelijk ernstige vorm van kindermishandeling waarbij de verwachte gevolgen voor de ontwikkeling van de minderjarigen zeer ernstig zijn. Na uitgebreid onderzoek zijn een groot aantal signalen en risicofactoren naar voren komen die kunnen wijzen in de richting van PCF (Pediatric Condition Falsification, voorheen Munchhausen by Proxy).
3.4
Eind maart 2012 heeft het AMC, in samenwerking met de Bascule, een zorgmelding gedaan bij het AMK in verband met onverklaarbare, langdurige klachten. Bij [minderjarige] is er in de afgelopen jaren zeer veel en uitgebreid onderzoek gedaan – tot over de landsgrenzen heen – naar pijnklachten in zijn ledematen, waarbij een groot deel van de klachten niet geobjectiveerd konden worden. De ouders zijn zeer vasthoudend in hun overtuiging dat er een lichamelijke oorzaak moet zijn. [minderjarige] wordt onnodig beperkt in zijn fysieke activiteiten, ondermeer door regelmatig in een rolstoel te worden vervoerd en gebruik te maken van een traplift. Hij heeft lang ’s nachts aan een bewakingsmonitor gelegen. [minderjarige] is erg gefixeerd op zijn fysieke klachten en durft veel dingen niet te doen uit angst dat hij hier later pijn van krijgt. Melders zien meerdere aanwijzingen die nader onderzoek naar eventuele kinderpsychiatrische problematiek rechtvaardigt. De ouders staan niet open voor dergelijk onderzoek en behandeling.
[minderjarige] gewicht is in haar eerste levensjaar tot ver onder de normale waarde gezakt. In verband met voedselallergie kreeg [minderjarige] een voedingssonde. [minderjarige] is een jaar lang gevoed via de sonde hetgeen als zeer ongebruikelijk wordt beoordeeld door de melder. Begin 2012 zijn een aantal afspraken bij de kinderarts niet nagekomen of afgebeld. [minderjarige] heeft naast een voedselallergie last van eczeem. Zij gebruikt opvallend veel medicijnen, waaronder medicijnen voor astmatische klachten.
3.5
Literatuurstudie en consultering van een PCF deskundige, evenals alle betrokken behandelaars ondersteunen het vermoeden dat de ouders mogelijk een rol spelen in het ziek maken/houden/praten van de minderjarigen en adviseren observatie om dit vermoeden aan te tonen dan wel uit te kunnen sluiten
De Raad gaat er vanuit dat hulpverlening en observatie in een ambulant kader onvoldoende zicht geeft op de problematiek. Een uithuisplaatsing op volledig neutraal terrein is noodzakelijk om de bestaande vermoedens te kunnen bevestigen dan wel uit te kunnen sluiten, aldus de Raad.

4.Verweer

4.1
De ouders hebben daartegen als verweer gevoerd dat de gronden die voor de uithuisplaatsing in het verzoek van de Raad zijn aangevoerd, niet of nauwelijks zijn gesubstantieerd of onderbouwd. De belangrijkste grond bestaat uit een vermoeden van PCF, maar uit het verzoek en het onderliggende AMK rapport wordt niet duidelijk waar dit vermoeden op gebaseerd is.
4.2
Volgens de ouders ligt het op de weg van de Raad dan wel het AMK om dit vermoeden te substantiëren met een deugdelijke medische onderbouwing van een onafhankelijke deskundige die zodanig transparant is geformuleerd dat deze kan worden getoetst door de kinderrechter. De Raad volstaat echter met een enkele niet nader gemotiveerde stelling van een leek, zijnde een maatschappelijk werker van het AMK, die slechts niet nader omschreven tips en adviezen heeft gekregen van een anonieme deskundige.
4.3
Ten aanzien van de door de Raad genoemde aandoeningen van de minderjarigen stellen ouders zich op het volgende standpunt.
Na de ALTE problematiek bij [minderjarige] is op aanraden van een arts van het AMC een saturatiemonitor gebruikt. In 2009 is deze monitor weer ingenomen door Tefa. Hoewel de vermoeidheids- en pijnklachten van [minderjarige] niet zijn gediagnosticeerd is de pijn wel erkend door de diverse medici. Niet voor niets krijgt [minderjarige] van een kinderarts van het AMC pijnmedicatie voorgeschreven. De rolstoel wordt zo min mogelijk gebruikt. Deze is voorgeschreven door een arts van het AMC. Alleen als [minderjarige] aangeeft dusdanige pijn te hebben, wordt de rolstoel gebruikt.
De allergieën van [minderjarige] zijn medisch gediagnosticeerd door het UMC. Voor komende september is met het UMC een afspraak gemaakt voor nader onderzoek van de allergieën. Ook het eczeem van [minderjarige], dat samenhangt met haar allergieën, is medisch onderkend. Door de (voedsel)allergieën van [minderjarige] mist zij belangrijke voedselstoffen in haar gewone dieet. Daarom heeft het UMC eerst geadviseerd tot gebruik van een sonde. Het AMK duidt de vitamine-, ijzer- en calciumpreparaten onterecht aan als medicatie en wekt daarmee een verkeerde suggestie. De medicatie die [minderjarige] gebruikt voor haar astma, allergische aanvallen en eczeem zijn medicijnen voorgeschreven door het UMC. Het gebruik van de sonde is voorgeschreven door het UMC/WKZ vanwege de allergie voor zowel koemelk als soja. De ouders betwisten dat zij hebben aangedrongen op het gebruik van een PEG sonde.
De frequentie van het ziekenhuisbezoek moet niet worden overdreven, aldus de ouders.
4.4
Volgens de ouders is hun zoektocht naar de voor alsnog onduidelijke oorzaak van de klachten van [minderjarige] begrijpelijk gelet op de ernstige problemen vlak na de geboorte van [minderjarige] en verzuimt de Raad te onderbouwen waarom de zorgen van de ouders op dit punt niet als enkele (over)bezorgdheid moeten worden gekwalificeerd.
4.5
Dat ouders niet open staan voor kinderpsychiatrisch onderzoek en behandeling, betwisten de ouders. In het verleden hebben de ouders [minderjarige], op aanraden van de kinderarts, al psychiatrisch laten onderzoeken.

5.Beoordeling

5.1
Vaststaat dat de minderjarigen op 2 augustus 2012 middels bovengenoemde machtiging uithuis zijn geplaatst.
5.2
Gelet op de zorgmelding van het AMC/Bascule en de langdurige, onverklaarbare pijnklachten van [minderjarige], bestaat er zorg over de opvoedingssituatie van de minderjarigen.
Naar het oordeel van de kinderrechter is nader onderzoek naar de lichamelijke en/of geestelijke toestand van de minderjarigen en de door hen gebruikte medicatie c.q. hulpmiddelen noodzakelijk. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat onderzocht moet worden of de ouders, al dan niet vanuit hun overbezorgdheid, aandoeningen overdrijven en een rol spelen in het ziek maken/houden en praten van de kinderen en de minderjarigen op die manier onnodig belasten
De kinderrechter is er echter niet van overtuigd dat het onderzoek(met betrekking tot de kinderen en met betrekking tot de ouders), de hulp en de begeleiding in het kader van de (voorlopige) ondertoezichtstelling, op dit moment niet toereikend zal zijn ter afwending van de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen.
5.3
Voor zover de Raad aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd dat er vermoedens bestaan dat de ouders lijden aan PCF en dat daarom sprake is van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarigen die een uithuisplaatsing rechtvaardigt, is dit naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende onderbouwd,enerzijds onvoldoende naar de perso(o)n(en)/instelling(en) die de vermoedens heeft/hebben geuit en anderszins onvoldoende naar de inhoud hiervan.
Door de Raad is niet weersproken dat, met uitzondering van de pijnklachten van [minderjarige], de aandoeningen van de minderjarigen medisch gediagnosticeerd zijn en dat zij geen andere medicijnen c.q. hulpmiddelen gebruiken dan die door artsen zijn voorgeschreven.
Naar het oordeel van de kinderrechter bestaat er thans geen noodzaak om de minderjarigen en de ouders te scheiden alvorens over te kunnen gaan tot de hiervoor onder 5.2 omschreven onderzoeken.
5.4
De ouders hebben ter zitting aangegeven dat zij openstaan voor onderzoek en hun medewerking daaraan zullen verlenen. Volgens de ouders hebben zij alleen niet meegewerkt aan een opname van [minderjarige] bij de Bascule omdat dat volgens hen niet de juiste instelling voor [minderjarige] is. De kinderrechter wijst de ouders er nadrukkelijk op dat indien onderzoek naar een mogelijke stoornis in het autistisch spectrum bij [minderjarige] niet mogelijk is vanuit de thuissituatie en hij hiervoor enige tijd opgenomen dient te worden, de ouders hieraan hun medewerking dienen te verlenen. Hierbij gaat de kinderrechter er vanuit dat de Stichting rekening houdt met de belangen van [minderjarige], alternatieven betrekt in de keuze en zal kiezen voor het voor [minderjarige] minst belastende onderzoek, een en ander voor zover een deskundige van mening is dat een dergelijk onderzoek bij [minderjarige] uitgevoerd moet worden
5.5
Hoewel de advocaat van de ouders heeft verzocht om afwijzing van het verzoek om een ondertoezichtstelling, hebben de ouders ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een ondertoezichtstelling. Zij willen alleen maar dat de minderjarigen weer thuis komen en dat zij niet beschadigd raken door de uithuisplaatsing.
5.6
Gelet op het bovenstaande, ziet de kinderrechter geen aanleiding om het in voormelde beschikking van 1 augustus 2012 geformuleerde oordeel ten aanzien van de ondertoezichtstelling te wijzigen. Die beschikking dient derhalve te worden gehandhaafd.
5.7
Bovendien acht de kinderrechter het voldoende aannemelijk geworden dat een definitieve ondertoezichtstelling noodzakelijk is, nu genoemde minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen dan de ondertoezichtstelling ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen.
5.8
Voorts ziet de kinderrechter, gelet op het bovenstaande, aanleiding om het in voormelde beschikking van 1 augustus 2012 geformuleerde oordeel te wijzigen in die zin dat de beschikking wordt gehandhaafd tot 14 augustus 2012 11:00 uur en dat de machtiging uithuisplaatsing wordt opgeheven met ingang van 14 augustus 2012 11:00 uur.

6.Beslissing

De kinderrechter:
6.1
Handhaaft de beschikking met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling van 1 augustus 2012 voor wat betreft de periode tot 14 augustus 2012.
6.2
Stelt de minderjarigen:
- [minderjarige],
- [minderjarige],
onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem met ingang van 14 augustus 2012 tot 1 augustus 2013.
6.3
Handhaaft de beschikking met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen van 1 augustus 2012 voor wat betreft de periode tot 14 augustus 2012 11:00 uur.
6.4
Heft op de machtiging uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen met ingang van 14 augustus 2012 11:00 uur.
6.5
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.6
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. van Kamperdijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012.
Tegen deze beschikking kan door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze aan hen op andere wijze bekend is geworden.