In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 juni 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, ingediend door de schuldeisers. De schuldenaren, die op 13 april 2007 een lening van € 100.000,00 hadden afgesloten, waren gestopt met het afbetalen van deze lening. De schuldeisers hadden daarop conservatoir beslag gelegd op verschillende roerende zaken, waaronder een Volkswagen Lupo. Dit beslag werd later omgezet in executoriaal beslag. De schuldeisers stelden dat de schuldenaar de auto had verkocht en onttrokken aan het beslag, wat hen benadeelde en aanleiding gaf tot het verzoek om beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank overwoog dat de schuldenaar niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het voortbestaan van de schuld, omdat hij de auto had verkocht in weerwil van het beslag. De rechtbank concludeerde dat, indien deze informatie bekend was geweest ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, het verzoek tot toelating zou zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende grond was om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op basis van artikel 350 lid 3 sub f van de Faillissementswet.
De rechtbank stelde ook het salaris van de bewindvoerder vast en bepaalde dat de schuldenaar binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep kon instellen, indien hij daartoe gerechtigd was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van goede trouw in de schuldsanering en de bescherming van de rechten van schuldeisers.