[eiser] is sinds 2008 eigenaar van een woning met perceel grond (en opstallen) aan de [adres] te [woonplaats].
Daarvoor was de woning met het perceel grond eigendom van de grootmoeder van [eiser], [XXX 2].
[XXX 2] is de zuster van de moeder van [gedaagde], en dus een tante van [gedaagde].
De vader van [gedaagde] huurde sinds circa 1975 een perceel grond van [XXX 2] aan de [adres], gelegen naast de onder a genoemde woning, ten behoeve van de opslag van materialen voor zijn aannemingsbedrijf.
Per 1 mei 1985 is [gedaagde] de woning van [XXX 2] en haar echtgenoot gaan huren. De huurprijs bedroeg laatstelijk gedurende twee maanden € 145,21 per maand en voor de derde maand € 181,51.
Sinds 1991 of 1992 is [gedaagde] ook het perceel grond gaan huren, dat voordien door zijn vader werd gebruikt.
[eiser] woonde aanvankelijk met zijn ouders en grootouders (waaronder [XXX 2]) op ongeveer vijfhonderd meter afstand van de aan [gedaagde] verhuurde woning. De landerijen gelegen achter het gehuurde waren ook hun eigendom.
Omstreeks 1996 zijn [eiser], zijn ouders en grootouders verhuisd naar de Noordoostpolder. [eiser] woont daar thans nog met zijn moeder en grootmoeder in een boerderij en exploiteert met zijn moeder een veeteeltbedrijf.
Bij brief van 6 juni 2006 heeft de toenmalige gemachtigde van [XXX 2] aan [gedaagde] geschreven:
“(…) Bij het aangaan van de huurovereenkomst zijn partijen een lage huurprijs overeengekomen in ruil waarvoor u voor het gehele onderhoud van het gehuurde zorg zou dragen. Te denken valt daarbij aan het onderhoud van het huis en tuin en het binnen- en buitenschilderwerk. (…)”In de brief is [gedaagde] gesommeerd het achterstallig onderhoud te verrichten, troep uit tuinen en garage op te ruimen en omwonenden het ongestoord recht van overpad te verlenen.
In reactie daarop heeft [gedaagde] op 15 juni 2006 geschreven dat hij niets weet van een afspraak over onderhoud van de woning. Voorts betwist [gedaagde] dat hij een opruimplicht heeft en wil hij meer weten over de klacht betreffende het gebruik van overpad.
Bij brief van 5 juli 2006 heeft de gemachtigde van [XXX 2] haar eerdere sommaties herhaald.
Bij brief van 28 februari 2008 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat [eiser] op 22 augustus 2007 eigenaar van het gehuurde is geworden en dat hij het gehuurde tezijnertijd zelf wil gaan gebruiken. Daarbij heeft hij aangekondigd de huur over drie jaar te zullen opzeggen. Voorts heeft hij de huur met betrekking tot de grond opgezegd per 1 september 2008 en [gedaagde] gesommeerd de schuren, melkstal en hangar die [gedaagde] zonder toestemming in gebruik had genomen, te ontruimen.
In reactie daarop heeft de gemachtigde van [gedaagde] bij brief van 22 april 2008 laten weten dat [gedaagde] de grond waarvan de huur was opgezegd, per 1 april 2009 ontruimd zou worden opgeleverd. Verder zou [gedaagde] er voor zorgen dat de melkstal en hangar per 27 april 2008 ontruimd zouden zijn. De schuur/garage zou niet worden ontruimd, omdat deze valt onder de huur van de woning.
Vervolgens is bij brieven van 14 mei, 27 oktober, 6 november en 13 november 2008 verder gecorrespondeerd over het onderhoud en de ontruiming van de naast het gehuurde gelegen grond en opstallen.
Bij brief van 19 december 2008 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] de huur opgezegd op grond van dringend eigen gebruik: [eiser] was te klein behuisd en wenste zijn eigen onderneming op te starten. Vervolgens heeft [eiser] meer dan twee jaar niets van zich laten horen.
Vanaf medio juni 2011 hebben partijen via hun gemachtigden gecorrespondeerd over de wens van [eiser] om het gehuurde te inspecteren. Uiteindelijk is een afspraak gemaakt voor 1 oktober 2011, maar die is door de gemachtigde van [eiser] afgezegd. Verder contact heeft niet meer plaatsgevonden.
Bij brief van 14 december 2011 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] geschreven:
“(…) Client is voornemens om het door u gehuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen en een bedrijf op te starten. Mede gelet op de staat van onderhoud dient er tevens een ingrijpende renovatie van het gehuurde plaats te vinden waarbij – gelet op de (structurele) wanverhouding tussen de door cliënt te ontvangen huurpenningen enerzijds en alle kosten verbonden aan een renovatie van het gehuurde c.q. het plegen van noodzakelijk groot onderhoud anderzijds – een beëindiging van de huurovereenkomst onvermijdelijk zal zijn. (…) Ik zeg u middels dit schrijven de huurovereenkomst dan ook op op grond van dringend eigen gebruik ex artikel 7:274 lid 1 sub c BW. Voorts heeft u diverse opstallen en percelen grond in gebruik welke niet aan u zijn verhuurd: u maakt dan ook zonder recht of titel gebruik van deze opstallen en percelen.Dit levert tevens een grond op om de huurovereenkomst op te zeggen ex artikel 7:274 lid 1 sub a BW nu u zich niet als goed huurder heeft (en blijft) gedragen. (…)”