ECLI:NL:RBHAA:2012:BV1276

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
526840 CV EXPL 11-12063
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling abonnementsgeld en toepasselijkheid van de Wet van Dam

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 12 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], h.o.d.n. Fit4Family Beverwijk, en [gedaagde]. De eiser vorderde betaling van abonnementsgelden die volgens hem nog openstonden na de opzegging van een fitnessabonnement door de gedaagde. De gedaagde had op 3 juni 2008 een overeenkomst gesloten voor twee fitnessabonnementen, maar stelde dat zij deze tijdig had opgezegd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet aannemelijk had gemaakt dat de opzegging per e-mail tijdig was gedaan, en dat de mondelinge opzegging op 6 juni 2009 te laat was. De rechter wees erop dat de Wet van Dam, die op 1 december 2011 in werking trad, de consument de mogelijkheid biedt om een overeenkomst op elk gewenst moment op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Hoewel deze wet nog niet van toepassing was op het moment van de opzegging, werd er naar de geest van de wet gekeken. De rechter oordeelde dat de overeenkomsten per 6 juli 2011 waren geëindigd. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 51,98 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 526840 CV EXPL 11-12063
datum uitspraak: 12 januari 2012
VONNIS[eiser]ANTONRECHTER
inzake
[eiser] h.o.d.n. Fit4Family Beverwijk
te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde C.T. Snijder
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
verschenen in persoon
De procedure
[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard op 30 augustus 2011. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 27 oktober 2011 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 29 november 2011 en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
De feiten
a. [gedaagde] heeft op 3 juni 2008 voor zichzelf zowel als voor haar dochter een overeenkomst gesloten met [eiser] betreffende een fitness abonnement voor een bedrag van € 19,95 per abonnement per maand.
b. Beide abonnementen zijn aangegaan voor de duur van één jaar.
c. [gedaagde]’s echtgenoot heeft namens haar beide abonnementen in elk geval op 6 juni 2009 mondeling opgezegd.
d. Bij email bericht van 5 maart 2010 heeft de echtgenoot van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) hierbij deel ik u mede dat ik deze vordering niet ga betalen (…) ik heb in mei 2009 per email laten weten te zullen stoppen (…) en ben zelf persoonlijk nog heen geweest op 6 juni om het nogmaals op te zeggen (…)”.
e. Bij email bericht van 11 mei 2010 heeft de echtgenoot van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) hier een reactie van [naam echtgenoot] (…) ik ben bereid om 50 euro in de maand te willen betalen ik kan niet meer missen (…)”.
f. Bij email van 17 juni 2010 heeft Borgsteeds aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) mijn man regelde altijd voor ons de financieen, maar ik ben er achter gekomen door dat hij post heeft laten slingeren (…) is het mogelijk dat ik nieuwe afspraken met u kan maken en voor elk factuur vanaf 13 juli elke maand voor elk 50,00 aflos (…)”.
g. [gedaagde] heeft € 107,62 aan [eiser] voldaan.
De vordering
[eiser] vordert (samengevat en na vermindering van eis) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 396,27. Het gaat daarbij om:
I. € 119,70 zijnde de abonnementsgelden voor de maanden augustus, oktober en november 2008 voor beide abonnementen,
II. € 239,40 zijnde de abonnementsgelden over de maanden juni 2009 tot en met november 2009 voor beide abonnementen,
III. € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
IV. € 44,79 aan vervallen rente.
[eiser] stelt hiertoe dat van een opzegging per email hem niets bekend is. [gedaagde] heeft de overeenkomst, mondeling begin juni 2009, opgezegd. Dat was dus net te laat. Uit coulance heeft [eiser] niet het hele jaar maar slechts zes maanden abonnementsgelden in rekening gebracht voor elk van de abonnementen. [gedaagde] heeft een bedrag van € 107,62 voldaan welk bedrag in mindering strekt op de hiervoor onder I. tot en met IV. genoemde bedragen. Nu [gedaagde] is overgegaan tot betaling van (een deel van de) vordering heeft zij daarmee deze vordering erkend. [gedaagde] heeft, ondanks aanmaning, niet volledig aan haar betalingsverplichting voldaan. [eiser] heeft zijn vordering daarom uit handen gegeven. De daarmee gemoeide kosten wenst hij op [gedaagde] te verhalen.
Het verweer
[gedaagde] voert aan dat zij de overeenkomst tijdig per email heeft opgezegd. De betreffende email heeft [gedaagde], door een computercrash, niet meer voor handen. De overeenkomst is ook nog eens mondeling opgezegd. [eiser] heeft ten onrechte na mei 2009 abonnements-gelden in rekening gebracht. Met de betaling van € 107,62 heeft zij de schuld dus betaald.
De beoordeling
[gedaagde] heeft, tegen over de betwisting daarvan door [eiser], niet aannemelijk gemaakt dat zij de onderhavige overeenkomst schriftelijk (per email) tijdig heeft opgezegd. Uitgegaan dient dus te worden gegaan van de wel vast staande mondelinge opzegging op
6 juni 2009. Vanaf 3 juni 2009 was de overeenkomst reeds verlengd. De toepasselijke algemene voorwaarden bepalen weliswaar dat [eiser] gerechtigd is een vol kalenderjaar aan abonnementsgelden in rekening te brengen bij een te late opzegging. Ingevolge de “Wet van Dam”, in werking getreden per 1 december 2011 kan de consument op elk gewenst moment de overeenkomst opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Weliswaar was deze wet op 6 juni 2011 nog niet in werking getreden maar dat neemt niet weg dat op die inwerkingtreding dient te worden vooruitgelopen. Deze wet vormt immers de codificatie van de reeds bestaande maatschappelijke visie over hoe redelijkerwijze bij verlengde contracten dient te worden geoordeeld over opzeggingsmogelijkheden. De overeenkomsten zijn dan ook per 6 juli 2011 geëindigd.
Op de achterstand van € 119,70 uit 2008 heeft [gedaagde] € 107,62 voldaan, zodat daarvan nog € 12,08 resteert. Tesamen met het abonnementsgeld over de opzegtermijn van een maand voor elk van beide abonnementen, derhalve € 39,90, dient zij dus nog € 51,98 aan [eiser] te voldoen. Tot betaling van dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding, zal zij worden veroordeeld. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat overeenkomstig de staffel van het rapport Voorwerk II een bedrag van € 37,00 wordt toegewezen.
De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Nu beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld zal de kantonrechter de proceskosten compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 51,98, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2011 tot de dag van voldoening;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.
Coll.