RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 188153 / HA RK 11-166
datum beslissing: 20 januari 2012
[verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. B.W.M. Zegers te Edam.
1.1 Op de openbare zitting van 22 december 2011 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [A], hierna ook te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, sector civiel, aanhangige zaak met zaaknummer 171777/HA ZA 10-1021, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De rechter heeft ter zitting van 22 december 2011 aangegeven dat zij niet in de wraking berust.
1.3 Direct bij aanvang van de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 16 januari 2012 heeft mr. Zegers, verzoeker, aan de wrakingskamer voorgelegd dat hij met mr. [B], lid van de wrakingskamer, in het verleden een verschil van inzicht heeft gehad over de vraag of het mr. [B] vrij stond een zaak van een cliënt van verzoeker te behandelen. Daarop heeft mr. [B] zich laten vervangen door mr. M. Flipse, waarna is overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek. Ter zitting zijn verschenen verzoeker en de rechter.
Mr. B.J.H. Kesnich heeft op 10 januari 2012 schriftelijk gereageerd namens de wederpartijen in de hoofdzaak, [X] en [Y], en hij heeft daarbij aangegeven dat zij afzien van de gelegenheid om ter zitting aanwezig te zijn.
1.4 In zijn schriftelijke reactie heeft mr. Kesnich geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek, omdat hij van mening is dat van partijdigheid van de rechter, in subjectieve noch objectieve zin, is gebleken. Bovendien is het verzoek niet tijdig gedaan, zoals bedoeld in de zin van artikel 37 lid 1 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zo stelt mr. Kesnich. Tenslotte is verzocht te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van mr. Zegers in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen, omdat dit middel slechts wordt gebruikt om de procedure op te houden.
2. Het standpunt van de belanghebbenden
2.1 Uit het proces-verbaal van de zitting van 22 december 2011 blijkt het volgende.
Ter gelegenheid van een getuigenverhoor in de hoofdzaak heeft verzoeker aan de rechter opheldering gevraagd over de gang van zaken, in het bijzonder waarom zij het betreffende getuigenverhoor deed. De rechter heeft daarop geantwoord dat zij de zaaksrechter was en dat zij de zaak had overgenomen van mr. [C], en dat mr. [D] (op 7 oktober 2011) een getuigenverhoor had overgenomen. Vervolgens heeft mr. Zegers de rechter gewraakt op de volgende gronden:
- hetgeen de rechter nu aangeeft staat haaks op wat mr. [D] eerder aangaf, namelijk dat zij de zaaksrechter zou zijn;
- verzoeker is niet in kennis gesteld over de wisseling van de zaaksrechter.
2.2 Verzoeker heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek de wrakingsgronden – samengevat – als volgt toegelicht.
"Ik acht toepassing van artikel 39 lid 4 Rv zoals bepaald in de wrakingsbeslissing van 26 januari 2011 in strijd met artikel 6 van het EVRM, aangezien het wrakingsverzoek thans een andere rechter betreft. De hoofdzaak werd eerst behandeld door mr. [C]. De voortzetting van de zaak vond plaats op 9 juni 2011 (de rechtbank leest: 7 oktober 2011). Toen werd een getuigenverhoor gehouden dat werd afgenomen door mr. [D]. Ik heb aan haar expliciet gevraagd of zij de nieuwe zaaksrechter was of dat zij incidenteel inviel voor mr. [C]. Mr. [D] antwoordde daarop dat mr. [C] was overgeplaatst naar een andere afdeling en dat zij nu de nieuwe zaaksrechter was.
Bij het tegenverhoor op 22 december 2011 dacht ik aanvankelijk dat het dezelfde rechter was als bij het eerdere getuigenverhoor, maar gedurende het verhoor begon ik daaraan te twijfelen. Desgevraagd verklaarde mr. [A] toen dat zij de nieuwe zaaksrechter was, nadat mr. [C] van de zaak was afgehaald en dat mr. [D] bij het getuigenverhoor op 7 oktober 2011 incidenteel voor haar was ingevallen. Omdat dit antwoord niet in overeenstemming was met hetgeen mr. [D] over haar opvolging had gezegd, bleek hieruit dat mr. [A] niet de waarheid kon zeggen. Immers, als er inderdaad sprake was geweest van incidentele vervanging door mr. [D], dan had zij dit op 7 oktober 2011 wel aangegeven. Aangezien van een rechter mag worden verwacht dat deze de waarheid spreekt, kan op grond van het feit dat mr. [A] een onwaarheid spreekt, niet uitgesloten worden dat de reden daarvoor is gelegen in partijdigheid en of in het ontbreken van onafhankelijkheid.
Daarnaast ben ik van mening dat de rechtbank, die pretendeert transparantie na te streven, partijen op de hoogte dient te stellen van een wisseling van zaaksrechters."
2.3 De rechter heeft ter zitting tot haar verweer – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het wrakingsverzoek kan niet in behandeling worden genomen, omdat in de beschikking van de rechtbank van 26 januari 2011 bij de afwijzing van het verzoek tot wraking van mr. [C] is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen.
Het wrakingsverzoek is voorts tardief, omdat het is gedaan nadat het getuigenverhoor al anderhalf uur had geduurd.
Het was mij bij de voorbereiding al opgevallen dat inmiddels al drie rechters bij deze zaak betrokken waren geweest. Ik vond dat een ongelukkige gang van zaken en ik was van plan om op de kaft van het dossier te vermelden dat ik deze zaak voortaan onder mij zou houden. Ik had mij voorgenomen om na afloop van het getuigenverhoor hierover een opmerking naar partijen te maken, echter dit werd doorkruist door het wrakingsverzoek.
De opeenvolging van rechters betreft een organisatorische kwestie, waarbij ik vermoed dat het als volgt is gegaan. De aanvankelijke zaaksrechter, mr. [C], is overgeplaatst naar een andere afdeling. De hoofdzaak diende daarom te worden overgenomen door een andere zaaksrechter. Juist in die periode ben ik enige tijd niet in staat geweest mijn werkzaamheden uit te oefenen. Ik denk dat ik aanvankelijk ben aangewezen als opvolgend zaaksrechter, maar dat mijn werkzaamheden door mijn verhindering zijn overgenomen door mr. [D] en dat zij er toen ook daadwerkelijk van uit is gegaan dat zij de opvolgend zaaksrechter in deze zaak was. Na mijn werkhervatting ben ik weer ingedeeld, waarbij mij ook weer mijn lopende zaken zijn toebedeeld, waaronder – naar ik vermoed – ook zaken die oorspronkelijk aan mij waren toegekend. In ieder geval heb ik op vragen van mr. Zegers naar eer en geweten geantwoord dat ik de zaakrechter in deze zaak was en van vooringenomenheid dan wel partijdigheid is dan ook in het geheel geen sprake.
3.1 De rechtbank acht mr. Zegers ontvankelijk in zijn verzoek, aangezien het wrakingsverzoek thans een andere rechter betreft.
3.2 De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot wraking tijdig is gedaan, nu in de hoofdzaak nog geen einduitspraak is gewezen. De omstandigheid dat mr. Zegers pas anderhalf uur na aanvang van de zitting op 22 december 2011 heeft opgemerkt dat het getuigenverhoor door een andere rechter werd afgenomen, zal hem niet worden tegengeworpen.
3.3 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien, geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat de enkele mededeling van een rechter dat zij de zaaksrechter in een zaak is, ook al zou die mededeling onjuist zijn (hetgeen hier niet vast staat), geen grond oplevert voor twijfel aan de objectiviteit van die rechter. Ook de omstandigheid dat tevoren geen mededeling aan partijen is gedaan over een wisseling, dan wel vervanging van een rechter in een bepaalde zaak, kan geen aanknopingspunt opleveren om aan te nemen dat dit is ingegeven door partijdigheid van een rechter. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve evident geen grond op voor wraking. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
3.5 De rechtbank ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.
4.1 Wijst het verzoek om wraking af.
4.2 Bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.
4.3 Beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.4 Beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J. Dijk, voorzitter, en mrs. M. Flipse en W. Aardenburg , leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2012 in tegenwoordigheid van M. Struijk als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.