zaaknummer / rolnummer: 187807 / KG ZA 11-568
Vonnis in kort geding van 12 januari 2012
de stichting
STICHTING VOLKSHUISVESTINGSGROEP WOONCOMPAGNIE,
gevestigd te Hoorn,
eiseres,
advocaat mr. A.G. Koster te Zaandam,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. T.P. Schut te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Wooncompagnie en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Wooncompagnie
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Bij huurovereenkomst van 15 augustus 2003 heeft de Wooncompagnie aan [gedaagde] verhuurd de woning aan de [a-straat] te [plaats] (hierna: de woning). In artikel 9 van de huurovereenkomst is onder meer bepaald dat de huurder het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming dient te gebruiken en dat de huurder ervoor dient zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast wordt veroorzaakt.
2.2. Vanaf begin 2011 heeft de Wooncompagnie een groot aantal klachten ontvangen van buren en omwonenden van [gedaagde]. Zij klagen over overlast, veroorzaakt door gezinsleden en/of bezoekers van [gedaagde]. De klachten betreffen onder meer
- geluidsoverlast van grote groepen luidruchtige jongeren die voor de woning op straat rondhangen
- geluidsoverlast van scooters en auto’s die overdag en ’s nachts met veel lawaai gestart worden en waarmee hard door de straat wordt gereden
- harde muziek die tot laat in de nacht uit auto’s klinkt
- vechtpartijen waarbij de politie diverse malen heeft moeten optreden
- beschadiging van auto’s van omwonenden
- huisvuil dat op straat wordt gegooid
- geblaf en stankoverlast van honden die in de tuin van [gedaagde] worden uitgelaten.
Een aantal omwonenden gaf tevens aan dat zij [gedaagde] en haar gezinsleden niet op de overlast hebben aangesproken vanwege de agressieve houding van de overlastgevers en uit angst voor represailles.
2.3. Naar aanleiding van deze klachten heeft de Wooncompagnie [gedaagde] bij brieven van 17 februari en 9 maart 2011 uitgenodigd voor een gesprek. Op die brieven heeft [gedaagde] niet gereageerd.
2.4. Vanaf maart 2011 heeft regelmatig multidisciplinair overleg over de overlast plaatsgevonden, waarbij de Wooncompagnie, de politie, de wijkmanager van Purmer-Zuid, de ketenmanager van Veiligheidshuis Zaanstreek-Waterland en de bij [gedaagde] en haar gezinsleden betrokken hulpverleners vertegenwoordigd waren.
2.5. Bij brief aan [gedaagde] van 7 april 2011 heeft de Wooncompagnie aangekondigd dat zij in verband met de aanhoudende overlastklachten en omdat [gedaagde] niet reageerde op verzoeken om contact op te nemen, een juridische procedure tegen haar zou starten.
2.6. Tijdens een gesprek op 12 april 2011 hebben medewerkers van de Wooncompagnie [gedaagde] geconfronteerd met de overlastklachten. Bij die gelegenheid heeft [gedaagde] de overlast deels ontkend en deels kenbaar gemaakt dat zij zich daarvoor niet verantwoordelijk voelde. De Wooncompagnie heeft [gedaagde] gewezen op haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst.
2.7. Op 27 juli 2011 hebben medewerkers van de Wooncompagnie opnieuw met [gedaagde] over de overlast gesproken. Bij dit gesprek was de gezinscoach aanwezig die het gezin van [gedaagde] begeleidt. In het gesprek werd vastgesteld dat de overlast gedurende de laatste tijd weliswaar aanzienlijk was verminderd, maar dat nog steeds klachten binnenkwamen over voortdurend blaffende honden.
2.8. Op 7 september 2011 heeft de Wooncompagnie van één van de omwonenden een dagboek ontvangen waarin hij de overlast gedurende de periode van 5 augustus tot 7 september 2011 heeft bijgehouden. Daarin is onder meer vermeld dat op 29 augustus 2011 voor of in de woning van [gedaagde] een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij de politie heeft ingegrepen.
2.9. In de nacht van 26 op 27 november 2011 zijn [gedaagde] en haar huisgenoten door een aantal mannen in de woning overvallen. De overvallers zijn uiteindelijk op de vlucht gedreven en zijn daarbij door de oudste zoon van [gedaagde] neergestoken. Nadien heeft de politie tijdens een doorzoeking van de woning zestig mortierbommen aangetroffen. In de plaatselijke en landelijke media is daarvan verslag gedaan.
2.10. Naar aanleiding van de vondst van de mortierbommen heeft de Wooncompagnie van omwonenden een groot aantal brieven en telefoontjes ontvangen waarin zij aandringen op onmiddellijke actie omdat zij vrezen voor hun veiligheid.
2.11. Bij brief van 5 december 2011 heeft de Wooncompagnie [gedaagde] meegedeeld dat zij naar aanleiding van de gebeurtenissen van 26 en 27 november en de aanhoudende overlastklachten voornemens is een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst te starten.
3.1. De Wooncompagnie vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis de woning met aanhorigheden aan de [a-straat] te [plaats] met al wie of wat zich daarin of daarop vanwege haar mocht bevinden te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de Wooncompagnie te stellen, met machtiging van de Wooncompagnie om, indien [gedaagde] met de ontruiming in gebreke blijft, deze zelf op kosten van [gedaagde] te doen bewerkstelligen, desnoods met de hulp van de sterke arm van politie en justitie.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. De Wooncompagnie vordert ontruiming van de woning, vooruitlopend op ontbinding van de huurovereenkomst door de bodemrechter. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Ter onderbouwing van deze stelling voert de Wooncompagnie aan dat [gedaagde] en haar huisgenoten c.q. bezoekers rond de woning gedurende geruime tijd zodanige overlast hebben veroorzaakt dat een onhoudbare situatie is ontstaan. Voorts voert de Wooncompagnie aan dat de aanwezigheid van zestig mortierbommen in de woning ernstig gevaar heeft opgeleverd voor de veiligheid van de omwonenden.
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de gevorderde ontruiming van woonruimte een vergaande maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder en in de praktijk vaak een definitief karakter zal hebben. Om die reden zal een onverwijlde ontruiming in kort geding slechts gerechtvaardigd zijn, als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden, terwijl bovendien sprake moet zijn van een situatie die zodanig ernstig of acuut is dat van de verhuurder niet kan worden gevergd dat hij de beslissing in de bodemzaak afwacht.
4.3. [Gedaagde] betwist niet dat er in de periode van begin 2011 tot aan de zomer van 2011 sprake is geweest van overlast. Die overlast hing, aldus [gedaagde], samen met de aanwezigheid van haar vriend die in het gezin voor veel onrust heeft gezorgd. [Gedaagde] voert aan dat zij de relatie met die vriend eind mei 2011 heeft beëindigd en dat de overlast sindsdien aanzienlijk is afgenomen. [Gedaagde] wijst erop dat de Wooncompagnie dit heeft erkend, onder meer in haar brief van 3 augustus 2011, waarin zij de afspraken bevestigt die partijen tijdens het gesprek op 27 juli 2011 hebben gemaakt. Voorts stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de Wooncompagnie op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overlast van auto’s en scooters. Haar gezin bestaat uit haarzelf, een zoon van 19 die meestal bij zijn vriendin in Amsterdam verblijft, twee dochters die niet bij haar wonen en een zoon van 14. Geen van hen heeft een scooter. In de visie van [gedaagde] zijn de klachten te weinig concreet om de overlast aan haar of haar zoons toe te schrijven. [gedaagde] betwist voorts uitdrukkelijk dat zij of haar zoons de omwonenden op agressieve wijze hebben bejegend.
4.4. De Wooncompagnie heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde overlast een groot aantal producties overgelegd. De producties betreffen diverse overlastklachten van bewoners van de [a-straat] over de periode vanaf januari 2011. Voorts heeft de Wooncompagnie een verklaring d.d. 22 december 2011 in het geding gebracht van R. Helm, wijkwethouder Purmer-Zuid. Deze verklaart onder meer “Ondergetekende concludeert dat er al jaren sprake is van ernstige overlast door de familie [gedaagde] en de kans op normalisering van het woongenot in de [a-straat] uitgesloten is zo lang de familie [gedaagde] in deze straat woonachtig blijft”. Ook heeft de Wooncompagnie een verklaring van dezelfde datum overgelegd van drs. M. van Vliet, adviseur openbare orde en veiligheid. Zij verklaart “Mijn conclusie is dat de buurt het heel erg lang heeft uitgehouden met deze familie, maar dat er vele grenzen overschreden zijn. Als adviseur veiligheid ben ik van mening dat deze buurt recht heeft op normale ‘rust’ in de straat. Zolang de familie [gedaagde] hier woont is er altijd een alertheid en angst bij de bewoners wanneer het weer mis gaat”.
4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op basis van de door de Wooncompagnie in het geding gebrachte producties voldoende aannemelijk dat rond de woning van [gedaagde] sprake is van overlast in de door de Wooncompagnie gestelde zin en omvang. De vraag of [gedaagde] daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden kan op grond van het navolgende in het midden blijven.
4.6. Na het incident in de nacht van 26 of 27 november 2011 zijn door de politie in de woning zestig mortierbommen aangetroffen. Mortierbommen zijn een zeer zwaar en gevaarlijk soort vuurwerk dat in Nederland niet aan particulieren mag worden verkocht. Blijkens een persbericht van het arrondissementsparket Haarlem d.d. 29 november 2011 is met het aanwezig hebben van de mortierbommen het vuurwerkbesluit overtreden.
4.7. Het hebben van een grote hoeveelheid zwaar en illegaal vuurwerk in de woning levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter een zodanig ernstige tekortkoming op in de nakoming van de verplichting zich als een goed huurder te gedragen, dat aannemelijk is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. [Gedaagde] heeft nog aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de mortierbommen in de woning, omdat haar zoon het vuurwerk buiten haar medeweten in de woning heeft gebracht. Dit verweer wordt verworpen. Op grond van artikel 7:219 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is [gedaagde] immers jegens de Wooncompagnie op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van hen die met haar goedvinden het gehuurde (mede) gebruiken.
4.8. Gelet op de risico's waaraan de omwonenden zijn blootgesteld door de aanwezigheid van de mortierbommen in de woning kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de Wooncompagnie niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter acht de gevorderde ontruiming dan ook gerechtvaardigd. Wel zal aan [gedaagde] een iets ruimere ontruimingstermijn worden gegund dan de gevorderde twee dagen.
4.9. De gevorderde machtiging om de ontruiming, indien noodzakelijk, met behulp van de sterke arm van politie en justitie te doen uitvoeren is eveneens voor toewijzing vatbaar, zij het met inachtneming van het bepaalde in artikel 556 lid 1 en artikel 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.10. [Gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Wooncompagnie worden begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- griffierecht 560,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.466,81
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het pand aan de [a-straat] te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van de Wooncompagnie zijn, en de sleutels af te geven aan de Wooncompagnie,
5.2. machtigt de Wooncompagnie om, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling onder 5.1 te voldoen, de ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, één en ander met inachtneming van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Wooncompagnie tot op heden begroot op € 1.466,81,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 12 januari 2012.?