ECLI:NL:RBHAA:2012:BV3315

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/144
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaam gescheiden leefsituatie van verzoekster in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 30 januari 2012 uitspraak gedaan over de vraag of verzoekster duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot, wat van belang is voor haar recht op bijstandsverlening. Verzoekster ontvangt sinds 1 september 2001 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Ze is op 10 juli 2003 gehuwd, maar heeft in 2005 aangegeven te willen scheiden. De echtscheiding is echter nooit doorgezet, en uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, met een vierde kind op komst. De gemeente Haarlem heeft een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van verzoekster, omdat er vermoedens waren dat zij en haar echtgenoot weer een gezamenlijke huishouding voerden. Dit onderzoek leidde tot waarnemingen en een huisbezoek, waarbij de echtgenoot van verzoekster in haar woning werd aangetroffen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en haar echtgenoot, ondanks de eerdere scheidingswens, in feite niet-duurzaam gescheiden leven. Dit blijkt uit verklaringen van verzoekster, waarnemingen van de gemeente en getuigenissen van buurtbewoners. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet kan worden aangemerkt als zelfstandig subject van bijstand, omdat zij samen met haar echtgenoot en kinderen als een gezin wordt beschouwd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat niet aannemelijk is dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke scheiding in de leefsituatie voor het recht op bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 144 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 januari 2012
in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft verweerder de uitkering die verzoekster in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) van verweerder ontving, per 21 december 2011 beëindigd, vanaf 1 september 2011 ingetrokken en over de maand augustus 2011 herzien in verband met inkomsten van € 500,--. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder een bedrag van € 3.652,70 van verzoekster teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 22 december 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van 12 januari 2012 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 januari 2012, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. S. Dijkman Dulkes-Wan , werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekster ontvangt sinds 1 september 2001 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Verzoekster is op 10 juli 2003 gehuwd met [naam] (hierna: de echtgenoot). De echtgenoot heeft van 12 juli 2004 tot en met 30 november 2005 op het adres van verzoekster gewoond. Op 30 november 2005 heeft verzoekster gemeld dat de echtgenoot verhuisd is naar een voor haar onbekende bestemming en dat zij zou willen scheiden. De echtscheiding is echter nooit doorgezet. Uit het huwelijk zijn in 2004, 2007 en 2009 drie kinderen geboren. Verzoekster is thans opnieuw in verwachting. Ook dit kind is van haar echtgenoot.
2.2 Op 22 mei 2011 heeft de klantmanager bureau Fraudebestrijding verzocht een onderzoek in te stellen omdat de echtgenoot vermoedelijk weer een gezamenlijke huishouding voert met verzoekster. De echtgenoot staat sinds 2006 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven in een woning op ongeveer 500 meter van de woning van verzoekster. In de periode tussen 11 en 17 november 2011 hebben medewerkers van bureau Fraudebestrijding negen waarnemingen gedaan rondom de woning van verzoekster. Vastgesteld is dat de auto van de echtgenoot bij alle waarnemingen voor de woning van verzoekster geparkeerd stond. Eenmaal is waargenomen dat verzoekster met de kinderen het huis verliet en werd, na aanbellen bij de woning de intercom beantwoord door een volwassen mannenstem. Op grond hiervan hebben de medewerkers op 17 november 2011 onverwacht een huisbezoek bij verzoekster uitgevoerd. Op dat moment is de echtgenoot in de woning van verzoekster aangetroffen. Tijdens en na het huisbezoek heeft met verzoekster een gesprek plaatsgevonden. Voorts hebben de medewerkers op 17 en 18 november 2011 informatie ingewonnen bij enkele buurtbewoners. Omdat verzoekster op 17 november 2011 niet alle benodigde stukken (zoals bankafschriften) kon overleggen, heeft verweerder haar nog tweemaal de gelegenheid gegeven deze stukken alsnog in te leveren. Op 2 december 2011 heeft opnieuw een gesprek met verzoekster plaatsgevonden. Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het onderzoek en de gesprekken met verzoekster is gebleken dat verzoekster en haar echtgenoot in ieder geval vanaf 1 september 2011 niet-duurzaam gescheiden leven, zodat verzoekster dient te worden aangemerkt als behorend tot een gezin. Hij merkt daarbij op dat verzoekster weliswaar in 2005 heeft aangegeven te willen scheiden, maar dat dit niet is doorgezet en dat zij vervolgens nog driemaal zwanger is geraakt van de echtgenoot. Voorts heeft verzoekster op 2 december 2011 aangegeven dat de echtgenoot vanaf september 2011 vaker op haar adres te vinden is dan daarvoor en ongeveer 3 à 4 keer in de week op haar adres verblijft en daar dan ook slaapt. Ook buurtbewoners hebben verklaard dat op het adres van verzoekster een volledig gezin woont. Hierdoor kan verzoekster vanaf die datum niet meer worden aangemerkt als een zelfstandig object van bijstand. Omdat zij heeft nagelaten de juiste woonsituatie te melden, heeft verzoekster na 1 september 2011 ten onrechte bijstand ontvangen. De uitkering is daarom terecht beëindigd.
2.4 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij ontkent dat zij niet-duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Haar echtegenoot woont op een ander adres en hij komt uitsluitend op het adres van verzoekster om zijn kinderen te bezoeken. Verzoekster heeft een advocaat benaderd om de scheiding te regelen. Verzoekster betwist voorts dat zij in het gesprek met de medewerkers van bureau Fraudebestrijding op 2 december 2011 zou hebben gezegd dat haar echtgenoot drie of vier dagen per week op haar adres verblijft. Ter zitting heeft verzoekster er nog op gewezen dat er bij het huisbezoek geen administratie van haar echtgenoot is aangetroffen en dat de kleding van de echtgenoot zich bevond in een koffer. Verzoekster voert ook aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen van verzoekster. Op grond van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) hebben verzoeksters kinderen recht op een adequate levensstandaard. Ook heeft verweerder niet meegewogen dat verzoekster hoogzwanger is.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt stelt dat verzoekster, in ieder geval vanaf 1 september 2011, niet-duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot.
2.7 Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder b, van de Wwb wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) – zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 mei 2010, LJN: BM7617 – is sprake van duurzaam gescheiden leven in de zin van voormelde bepaling, indien het betreft een door betrokkenen of door een van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, waardoor ieder van hen afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze door (een van) hen als bestendig is bedoeld. Daarbij volgens de CRvB de omstandigheden die tot een bepaalde leefvorm hebben geleid, de motieven van betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie in dit kader niet van belang.
2.8 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verzoekster een aantal malen, voor het eerst in 2005, heeft aangegeven van haar echtgenoot te willen scheiden, maar dat de echtscheiding tot op heden niet is doorgezet. Hierdoor is er nog steeds sprake van een huwelijk tussen verzoekster en haar echtgenoot. Daarnaast is verzoekster, in de periode na 2005, bevallen van twee kinderen van de echtgenoot en thans is een vierde kind op komst. Dat verzoekster ter zitting opnieuw heeft verklaard dat zij de echtscheiding nu wil doorzetten, is voor de beoordeling van het bestreden besluit niet relevant.
2.9 Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster op 2 december 2011 tegenover medewerkers van bureau Fraudebestrijding onder meer heeft verklaard dat haar echtgenoot, in ieder geval vanaf 1 september 2011, 3 tot 4 keer per week bij haar is, een groot deel van de verzorging van de kinderen op zich neemt en dan op het adres van verzoekster blijft en daar ook eet en slaapt. Verzoekster betwist weliswaar dat zij dit heeft verklaard, maar de voorzieningen¬rechter acht het, nu verzoeksters verklaring van 2 december 2011 zeer gedetailleerd is weergegeven, niet aannemelijk dat verzoekster het voorgaande niet zou hebben verklaard. De verklaring wordt bovendien bevestigd door het feit dat ten tijde van het huisbezoek op 17 november 2011 de echtgenoot van verzoekster bij haar slapend is aangetroffen. De voorzieningenrechter constateert vervolgens dat in de periode van 11 tot 17 november 2011 de auto van verzoeksters echtgenoot bij alle waarnemingen bij de woning van verzoekster is aangetroffen en dat twee buurtbewoners hebben verklaard dat een man, een vrouw en drie kinderen woonachtig zijn op het adres van verzoekster.
2.10 De vorenstaande bevindingen leiden de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster, in ieder geval vanaf 1 september 2011, niet-duurzaam gescheiden leeft van haar echtegenoot. Niet kan worden gesproken van een door verzoekster en haar echtgenoot of door een van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, waardoor ieder van hen afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd. Gesteld noch gebleken is voorts dat de aanwezigheid van verzoeksters echtgenoot in de woning van verzoekster, zowel ’s nachts als overdag, dringend noodzakelijk is voor de verzorging van hun drie kinderen. Nu verzoekster in de zojuist genoemde periode niet kan worden aangemerkt als ongehuwd in de zin van artikel 3, tweede lid , aanhef en onder b, van de WWB, kan zij niet worden beschouwd als zelfstandig subject van bijstand en had zij dus geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2.11 Verzoekster heeft zich vervolgens beroepen op het IVRK. Deze grond snijdt geen hout. Immers, nu geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, worden verzoekster en haar echtgenoot, gezamenlijk met hun kinderen, beschouwd als een gezin. Gelet hierop wordt de echtgenoot van verzoekster, die een WW-uitkering heeft, geacht voor hun beider kinderen te zorgen. Gesteld noch gebleken is dat deze uitkering zodanig laag is, dat verzoeksters echtgenoot hiertoe niet in staat is. Bovendien ontvangt verzoekster ten behoeve van haar kinderen ook kinderbijslag.
2.12 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Bij deze stand van zaken bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.