ECLI:NL:RBHAA:2012:BV3514

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4205
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardedruk wegens zelfbewoning bij staking van onderneming en belastingaanslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 27 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een melkveehouder, en de inspecteur van de Belastingdienst over de waardedruk wegens zelfbewoning bij de overgang van het bedrijfsgedeelte van een stolpboerderij naar het privévermogen na staking van de onderneming. Eiser had in 2008 zijn melkveehouderij gestaakt en ontving een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, die hij aanvecht. De rechtbank oordeelt dat het woon- en bedrijfsgedeelte van de stolpboerderij samen één onroerende zaak vormen en dat de gehele stolpboerderij wordt gebruikt voor min of meer duurzame zelfbewoning. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 605.946. Tevens wordt de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig aangepast en wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank wijst erop dat bij het instellen van hoger beroep een afschrift van deze uitspraak moet worden overgelegd en dat het beroepschrift aan bepaalde voorwaarden moet voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 11/4205
Uitspraakdatum: 27 januari 2012
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. D.J.M. Dudink (werkzaam bij Flynth adviseurs en accountants BV te Heerhugowaard)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [nummer A]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 617.421 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.242 (de aanslag) en bij beschikking een bedrag van € 910 aan heffingsrente in rekening gebracht (de beschikking heffingsrente).
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2011 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen C. Langendijk.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser drijft een melkveehouderij in de vorm van een eenmanszaak. Op 30 april 2008 heeft hij zijn melkveehouderij gestaakt. De melkveehouderij was gevestigd op het perceel plaatselijk bekend, [adres A] (het perceel).
2.2. Op het perceel staat onder meer een stolpboerderij. De stolpboerderij is tot het moment van staking deels privévermogen en deels bedrijfsvermogen. Het woongedeelte van de stolpboerderij is privévermogen, het gedeelte van de stolpboerderij dat tot het bedrijfsvermogen wordt gerekend bestaat uit een stal en hooiberg (hierna: het bedrijfsgedeelte). Op het perceel staat geen garage.
2.3. Het vloeroppervlak van de stolpboerderij is 302m². Hiervan is 123m² toe te rekenen aan het bedrijfsgedeelte.
2.4. In het onderhavige jaar werd het bedrijfsgedeelte niet meer gebruikt als stal. Los van de stolpboerderij staat op het perceel een schuur die is verbouwd tot stal. Na de verbouwing zijn de koeien daar gestald. Sindsdien wordt het bedrijfsgedeelte niet meer bedrijfsmatig gebruikt.
2.5. Op het stakingsmoment wordt het bedrijfsgedeelte gebruikt voor opslag van privéspullen zoals de stalling van fietsen, een caravan en een boot.
2.6. Eiser en zijn echtgenote wonen ten tijde van het doen van de uitspraak in de stolpboerderij en hebben geen plannen te verhuizen.
2.7. In verband met de staking is het bedrijfsgedeelte overgegaan naar het privévermogen van eiser.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of er bij de overgang van het bedrijfsgedeelte naar het privévermogen als gevolg van de staking van de melkveehouderij een waardedruk wegens zelfbewoning in acht kan worden genomen.
3.2.1. Eiser stelt dat de stolpboerderij in zijn geheel voor min of meer duurzame zelfbewoning wordt gebruikt.
3.2.2. In dit verband voert eiser aan dat de stolpboerderij (woon- en bedrijfsgedeelte) één geheel vormt en dat het bedrijfsgedeelte niet apart kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat. De waardedruk wegens min of meer duurzame zelfbewoning moet derhalve voor de gehele stolpboerderij, inclusief het bedrijfsgedeelte, worden toegepast.
3.2.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 605.946.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Niet in geschil is dat wanneer op het bedrijfsgedeelte een waardedruk wegens min of meer duurzame zelfbewoning in acht moet worden genomen, het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 605.946 dient te worden gesteld.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 18 november 1959, nr. 14.109, LJN AY1740 en 13 november 1996, 31.491, LJN AA1762, is min of meer duurzame zelfbewoning een omstandigheid, welke de waarde in het economische verkeer van de woning op het stakingstijdstip kan beïnvloeden en waarmede derhalve bij het bepalen van die waarde rekening dient te worden gehouden. Voor het in aanmerking nemen van min of meer duurzame zelfbewoning is slechts reden indien de onroerende zaak op het moment van staking van de onderneming min of meer duurzaam voor woondoeleinden werd gebruikt (vergelijk Hoge Raad, 25 april 2008, 43.995, LJN BD0473).
4.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de stolpboerderij (dus het woon- én bedrijfsgedeelte) als één onroerende zaak dient te worden beschouwd. Verweerder heeft de stelling dat de beide gedeeltes zelfstandige onroerende zaken binnen een complex zijn. Eiser stelt dat sprake is van één onroerende zaak binnen een complex met andere onroerende zaken zoals de losstaande schuur.
4.3. De rechtbank stelt vast dat het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte tezamen één onroerende zaak vormen. Het woon- en bedrijfsgedeelte zitten onder één dak (stolp) en zijn binnendoor over en weer vrij toegankelijk. Het woon- en bedrijfsgedeelte van de stolpboerderij vormen dan ook geen complex van onroerende zaken als bedoeld in laatstgenoemd arrest van de Hoge Raad. Dat de stolpboerderij fiscaal is gesplitst in privévermogen en ondernemingsvermogen doet daaraan niets af.
4.4. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of sprake is van min of meer duurzame zelfbewoning voor de gehele stolpboerderij. Niet in geschil is dat het woongedeelte wordt gebruikt voor min of meer duurzame zelfbewoning.
4.5. De rechtbank stelt vast dat eiser en zijn echtgenote tot op heden nog steeds in de stolpboerderij wonen en dat zij voornemens zijn dit te blijven doen. Voorts zijn er geen koeien meer gestald in het bedrijfsgedeelte, deze zijn geruime tijd voor de staking verplaatst naar de tot stal verbouwde schuur. Voorts wordt het bedrijfsgedeelte niet verhuurd aan derden, maar wordt het gebruikt voor stalling van privéspullen van eiser en zijn echtgenote, zoals fietsen, een caravan en een boot. Gelet op deze feiten en omstandigheden tezamen en in hun onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het bedrijfsgedeelte sinds geruime tijd enkel dienstbaar is aan het woongedeelte en dat daarom de gehele stolpboerderij wordt gebruikt voor min- of meer duurzame zelfbewoning.
4.6. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn beroep op de foutenleer. Verweerder heeft niet nader onderbouwd welk jaar het oudste openstaande jaar is waarin de foutenleer dient te worden toegepast. Zo verweerder heeft willen stellen dat in het onderhavige jaar de foutenleer dient te worden toegepast, heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het overbrengen van het bedrijfsgedeelte naar privé tegen een hogere waarde dient te geschieden dan zonder de foutenleer het geval is.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aanslag dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 605.946.
4.8. Aangezien uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aanslag moet worden verlaagd, slaagt ook het beroep tegen de beschikking heffingsrente. De rechtbank zal de beschikking dienovereenkomstig aanpassen.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 605.946 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.242 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Hoekstra, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. G.H. de Soeten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.