ECLI:NL:RBHAA:2012:BV6217

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700587-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en vernieling met putatief noodweer als verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 17 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en vernieling. De tenlastelegging betrof twee feiten: de verdachte zou op 5 augustus 2011 in Zaandam opzettelijk met zijn auto op een bromfiets rijdende [slachtoffer] zijn ingereden, met de intentie deze van het leven te beroven, en daarnaast zou hij met een honkbalknuppel twee ramen van een woonwagen van [slachtoffer] hebben vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding voor de benadeelde partij.

De rechtbank heeft de feiten onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een situatie van putatief noodweer handelde, omdat hij meende dat [slachtoffer] een vuurwapen op hem richtte. Hierdoor werd de verdachte voor het feit van poging tot doodslag ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor de vernieling van de ramen van de woonwagen oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel strafbaar was, en legde een gevangenisstraf van drie dagen op, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/700587-11 en 15/668398-08 (tul)
Uitspraakdatum: 17 februari 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 05 augustus 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met aanzienlijke snelheid, althans met gierende banden en/of zonder te remmen op voornoemde aldaar op een bromfiets rijdende [slachtoffer] is ingereden, althans tegen voornoemde [slachtoffer] is gebotst of aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 05 augustus 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met aanzienlijke snelheid, althans met gierende banden en/of zonder te remmen op voornoemde aldaar op een bromfiets rijdende [slachtoffer] is ingereden, althans tegen voornoemde [slachtoffer] is gebotst of aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op of omstreeks 05 augustus 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans één, ra(a)m(en) van een woning/woonwagen (gelegen aan [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, met een honkbalknuppel, althans met een voorwerp, die/dat ra(a)m(en) ingeslagen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een contactverbod met [slachtoffer]. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een geldboete van
€ 500,00 subsidiair tien (10) dagen hechtenis, welke boete verdachte bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 januari 2010 voorwaardelijk is opgelegd.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste op grond van het volgende.
Op 5 augustus 2011 reed verdachte in zijn auto over de Treilerstraat in Zaandam, gemeente Zaanstad. Dit is een smalle straat, waar op dat moment aan weerskanten voertuigen stonden geparkeerd en waar een auto en een (brom)fiets elkaar net kunnen passeren. Verdachte reed met een snelheid van ongeveer dertig kilometer per uur. De auto van verdachte stond nog in de eerste versnelling en verdachte reed derhalve met een hoog toerental. Op een zeker moment zag verdachte dat een bromfiets hem tegemoet kwam rijden, met daarop als bestuurder de hem bekende [slachtoffer]. [slachtoffer] reed recht op hem af en toen [slachtoffer] de auto van verdachte op (zeer) korte afstand was genaderd, zag verdachte, dat [slachtoffer] met zijn hand naar zijn jaszak greep en, dat [slachtoffer] iets – naar verdachte meende te hebben gezien, een echt vuurwapen – op hem richtte. Verdachte dook toen weg. Verdachte remde niet en de door hem bestuurde auto is vervolgens tegen de bromfiets met daarop [slachtoffer] aangereden. [slachtoffer] is frontaal aangereden. Als gevolg van de aanrijding is hij een aantal meters door de lucht gevlogen. Zijn bromfiets kwam een aantal meters verder terecht.
Verdachte is na de aanrijding doorgereden en een aantal straten verderop, vlakbij de flat “De Noordwachter” gestopt. Toen daar later in de buurt een politieagent op een motor langs reed, heeft verdachte deze agent gewenkt en aan die agent zijn verhaal verteld. Verdachte verklaarde dat hij in de Treilerstraat een bromfiets met daarop [slachtoffer] had aangereden. Op de vraag van de politieagent waarom verdachte dit had gedaan, antwoordde verdachte “dat hij [slachtoffer] had aangereden omdat [slachtoffer] een vuurwapen op hem had gericht in de Treilerstraat”.
Uit technisch onderzoek is gebleken dat zowel de bromfiets als de auto aanzienlijke schade hebben opgelopen. Uit de zogenoemde “schade passing” bleek dat de auto onder een lichte hoek tegen de bromfiets is aangereden. Vervolgens is het voorwiel van de scooter met kracht tegen het wegdek gedrukt en is de bromfiets teruggestuiterd en over het wegdek gegleden naar de eindpositie. Hierdoor zijn diepe krassporen op de weg ontstaan.
4.2. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop heeft toegenomen. De rechtbank is van oordeel dat indien men in een smalle straat, waar een auto en een (brom) fiets elkaar net kunnen passeren, met een snelheid van ongeveer dertig kilometer per uur rijdt en vervolgens, op een moment dat een tegemoetkomende bromfietser (zeer) kort is genaderd, wegduikt en zonder te kijken en zonder te remmen doorrijdt, de aanmerkelijke kans bestaat, dat men met grote kracht tegen de bromfietser aanrijdt en dat deze als gevolg daarvan komt te overlijden. Verdachte moet, als ieder mens, van deze kans hebben geweten. Voorts heeft verdachte deze kans naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens aanvaard en op de koop toegenomen. Dit blijkt niet alleen uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, maar ook uit zijn verklaring, die er kort gezegd op neerkomt – zo begrijpt de rechtbank althans – dat het ging om zijn eigen leven of dat van [slachtoffer]. De omstandigheden waaronder de onderhavige aanrijding heeft plaatsgevonden dienen – anders dan de raadsman kennelijk meent – aan de orde te komen bij de vraag naar de strafbaarheid van de verdachte.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte door de politie d.d. 6 augustus 2011 te 13.34 uur;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 8 augustus 2011.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, in dier voege dat
Feit 1 primair:
hij op 5 augustus 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met aanzienlijke snelheid en zonder te remmen tegen de aldaar op een bromfiets rijdende [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op 5 augustus 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk twee ramen van een woonwagen, gelegen aan [adres], toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, met een honkbalknuppel die ramen ingeslagen.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank ziet in hetgeen verdachte en diens raadsman hebben aangevoerd met betrekking tot de omstandigheden waaronder het onder feit 1 primair bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden aanleiding, ambtshalve te beoordelen of ten aanzien van dit feit sprake is van zogenoemd putatief noodweer.
De rechtbank stelt vast dat verdachte van meet af aan consistent heeft verklaard. Reeds toen verdachte, kort na de aanrijding, in de buurt van de flat “De Noordwachter” een politieagent sprak, verklaarde hij dat hij [slachtoffer] had aangereden omdat deze een vuurwapen op hem had gericht. In zijn later afgelegde verklaringen, op het politiebureau, bij de rechter-commissaris, en ter terechtzitting, heeft verdachte eensluidend verklaard.
Bij [slachtoffer] is geen (vuur)wapen aangetroffen. De rechtbank acht ook niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] desalniettemin ten tijde van de aanrijding wel een (vuur)wapen bij zich heeft gehad. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de politie al kort na de aanrijding ter plaatse was en dat volgens buurtbewoners [slachtoffer] na de aanrijding, tot de komst van de politie, steeds in de Treilerstraat is gebleven en zij geen vuurwapen hebben gezien.
Het voorgaande betekent echter niet dat [slachtoffer] niet kort voor de aanrijding met zijn hand naar zijn jaszak kan hebben gegrepen en vervolgens iets kan hebben gericht op verdachte, althans kan hebben gedaan alsof. De rechtbank ziet onvoldoende grond om op dit punt te twijfelen aan de verklaring van verdachte en zij acht deze verklaring meer betrouwbaar en meer geloofwaardig dan die van [slachtoffer].
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [slachtoffer] (ook) op andere punten naar haar oordeel in strijd met de waarheid heeft verteld, bijvoorbeeld met betrekking tot het uiten van bedreigingen naar de partner van verdachte, in de middag van 5 augustus 2011, waarover zowel [naam partner verdachte] als haar vader, [naam vader partner verdachte], heeft verklaard. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat hij na het onder 2 bewezenverklaarde – het inslaan van de ramen van zijn woonwagen door de verdachte – het alarmnummer 112 wilde bellen, maar dat hij geen beltegoed meer had, dat hij toen besloot op zijn bromfiets naar het politiebureau te gaan en dat hij onderweg, voor hem toevallig, verdachte tegenkwam. Deze verklaring is niet geloofwaardig, nu immers algemeen bekend is dat men voor het bellen van 112 geen beltegoed hoeft te hebben. De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer] na het onder 2 bewezenverklaarde bewust achter verdachte is aangereden.
Uit het dossier blijkt voorts dat er al langere tijd hoog oplopende conflicten zijn tussen (de familie van) verdachte en [slachtoffer], die samen op een woonwagenkamp hebben gewoond, waarbij er – zo blijkt uit diverse politiemutaties – door de moeder en de partner van verdachte aan de politie is gemeld dat [slachtoffer] in het bezit is van een vuurwapen.
Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte kort voor de aanrijding met [slachtoffer] heeft gezien dat [slachtoffer] naar zijn jas greep en dat hij iets richtte op hem, althans deed alsof, en dat verdachte in de reële veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] een vuurwapen op hem richtte.
Hiervan uitgaande, acht de rechtbank de handelingen van verdachte, het (kort gezegd) wegduiken en met onverminderde snelheid doorrijden, niet disproportioneel. Voorts kon verdachte redelijkerwijs niet anders handelen, nu hij met zijn in auto in een smalle straat reed, [slachtoffer] hem reeds dicht was genaderd en voor hem geen reële uitwijkmogelijkheden bestonden.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat aangenomen moet worden dat wat betreft het onder feit 1 primair bewezenverklaarde sprake is geweest van een situatie van putatief noodweer, zodat verdachte voor feit 1 primair niet strafbaar kan worden geacht, nu hem een beroep op een schulduitsluitingsgrond toekomt. De rechtbank zal verdachte ter zake van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging. Naar de letter van de tenlastelegging dient de rechtbank vervolgens aan een beoordeling van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde toe te komen, echter voor dit feit geldt het voorgaande evenzeer.
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde, is de rechtbank van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve wel strafbaar voor feit 2.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het onder feit 2 bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting.
Verdachte heeft met een honkbalknuppel twee ramen van een woonwagen ingeslagen, omdat de eigenaar van deze wagen, [slachtoffer], de partner van verdachte kort daarvoor zou hebben bedreigd. Hierdoor is schade en hinder ontstaan voor [slachtoffer]. De rechtbank rekent verdachte echter met name aan dat hij aldus voor eigen rechter heeft gespeeld, mede als gevolg waarvan het reeds bestaande conflict tussen hem en [slachtoffer] meer is geëscaleerd.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld en ten tijde van het plegen van voornoemd feit in een proeftijd liep. Dit heeft een strafverzwarend effect.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsrapport van 16 januari 2012.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen dient te worden opgelegd, zijnde de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.935,46 ingediend tegen verdachte wegens materiele en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat – nu verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en wat betreft het onder 2 ten laste gelegde uit het dossier genoegzaam blijkt dat de ramen reeds kapot waren – behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De benadeelde partij zal daarom niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Haarlem van 8 januari 2010 in de zaak met parketnummer 15/668398-08 is verdachte ter zake van verschillende strafbare feiten, namelijk (kort gezegd) smaad, bedreiging en opruiing, veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 subsidiair twintig (20) dagen hechtenis, waarvan € 500,00 subsidiair tien (10) dagen hechtenis voorwaardelijk. Ten aanzien van dit voorwaardelijk gedeelte is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart deze feiten strafbaar.
Verklaart verdachte voor het onder feit 1 primair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart verdachte voor het onder feit 2 bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/668398-08 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Haarlem d.d. 8 januari 2010, te weten een geldboete van € 500,00 subsidiair tien (10) dagen hechtenis.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers J.A. Huismans en A. Lubbers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 februari 2012.