RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
conflict ex artikel 1:253a BW / hoofdverblijf / verdeling zorg- en opvoedingstaken
zaak-/rekestnr.: 186954/11-3873
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 21 februari 2012
[naam vader],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.W. van den Brink, kantoorhoudende te Amsterdam,
[naam moeder],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.A.J. van der Klaauw, kantoorhoudende te Velsen-Zuid.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader van 15 november 2011 ingekomen op 16 november 2011;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de moeder van 15 december 2011, ingekomen op 15 december 2011;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 17 januari 2012;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 19 januari 2012.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 januari 2012 in aanwezigheid van de vader, bijgestaan door mr. E.W. van den Brink en de moeder, bijgestaan door mr. M.A.J. van der Klaauw.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen zijn op [datum] 1992 in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] 2010 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van [datum] 2010.
2.2 Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], op [datum] 2001 in de gemeente [plaats].
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over deze minderjarige.
De hoofdverblijfplaats van deze minderjarige is bij de moeder.
2.3 In genoemde echtscheidingsbeschikking is het op 3 februari 2010 door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant opgenomen, waarvan het op diezelfde datum door partijen ondertekende ouderschapsplan deel uit maakt.
2.4 In voornoemd ouderschapsplan zijn partijen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen dat de minderjarige bij de moeder verblijft en dat hij elke veertien dagen een weekend bij de vader zal verblijven. Ten aanzien van de wisselmomenten zijn partijen het volgende overeengekomen:
- Tijdens het schaatsseizoen zal de minderjarige worden opgehaald na de schaatsles.
- Zodra de vader een eigen woonruimte heeft, is het ook mogelijk dat de minderjarige op vrijdagmiddag wordt gehaald.
- Op zondag wordt de minderjarige om half zes terug gebracht.
- De minderjarige wordt alleen door de vader gehaald en gebracht.
3.1 De vader heeft primair verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zal worden gewijzigd naar die bij hem.
Daarnaast heeft hij verzocht de verhouding waarin de ouders bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige opnieuw vast te stellen en in goede justitie het bedrag te bepalen dat de moeder aan de vader in dat kader zal hebben te voldoen.
3.2 De vader heeft subsidiair verzocht de moeder te gelasten de minderjarige in staat te stellen basisschool [naam] te bezoeken en hem in staat te stellen het volledige programma met inbegrip van test - en aanvullende begeleidingsmogelijkheden te volgen.
Ook heeft hij verzocht de volgende zorgregeling vast te stellen:
- één weekeind per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school;
- drie weken in de zomervakantie en de helft van de overige vakanties.
- de helft van de feestdagen, beurtelings.
Voor het geval de moeder voornoemd gebod dan wel deze zorgregeling niet nakomt, heeft de vader verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zal worden gewijzigd in die van hem.
Tot slot heeft hij verzocht de moeder te verbieden te verhuizen naar een
bestemming in het buitenland.
3.3 De vader heeft aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd dat de moeder de in het ouderschapsplan overeengekomen afspraken niet nakomt. Zo is hij bij ziekte van de minderjarige niet toegelaten, verhindert de moeder dat de minderjarige en de vader elkaar bellen, wordt de omgangsregeling door de moeder gefrustreerd en wordt het informatieboekje door haar niet meer bijgehouden, of geeft zij het niet mee.
De vader heeft gesteld dat de overeengekomen zorgregeling tot 25 mei 2011 goed heeft gefunctioneerd, maar dat dit sindsdien niet meer het geval is. Aanvankelijk hebben partijen gekozen voor een sobere omgangsregeling om de vader nog niet over geschikte woonruimte beschikt. Nu is dit wel het geval. De vader is tijdens het huwelijk van partijen altijd sterk betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige en hij vindt het in het belang van de minderjarige dat de band met zijn vader in stand blijft en zich verder kan ontwikkelen.
Ten aanzien van het verzoek betreffende de school heeft de vader aangegeven dat de minderjarige tot voor kort [naam] heeft bezocht, een school voor speciaal basisonderwijs bij de ouders in de buurt. De moeder heeft zonder overleg met de vader besloten de minderjarige in te schrijven op een school in [plaats]. De vader heeft daarover zijn bezwaren geuit omdat er voor de wisseling geen noodzaak bestaat, deze de minderjarige uit zijn vertrouwde omgeving haalt en hem verplicht iedere dag minimaal twee uur reizen. Daarnaast worden de contacten van de vader met de minderjarige erdoor beperkt, nu zij veel meer reiskosten en reistijd moeten investeren. Ook is voor de vader onduidelijk welk belang de minderjarige erbij heeft om naar school te gaan bij een aan de Scientology Kerk gelieerde school, die minder faciliteiten heeft dan de huidige SBO-school. Omdat de geplande overschrijving naar de school niet is doorgegaan en de huidige school heeft aangegeven dat de minderjarige deze niet meer bezoekt en thuis blijft, is de leerplichtambtenaar ingeschakeld. De vader vindt deze situatie zeer schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarige. Daarnaast verhindert de moeder dat de minderjarige aan de normale testmogelijkheden van de school deelneemt, zoals de dyslexietest. De moeder heeft lesbevoegdheid voor het lager onderwijs en zij wil de minderjarige thuis lesgeven maar heeft daarvoor niet de vereiste ontheffing. De vader is van mening dat het gedrag van de moeder zozeer indruist tegen het belang van de minderjarige dat diens hoofdverblijfplaats bij hem dient te worden bepaald.
4.1 De moeder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft gesteld dat de minderjarige een jongen is met leer- en gedragsproblemen, die vanaf zijn 5e jaar logopedie krijgt. Vanaf zijn 7e jaar heeft hij een jaar lang psychomotorische therapie ontvangen. Op
31 maart 2009 is de minderjarige ingeschreven bij SBO [naam] en is hij gestart in groep 4. Volgens de moeder ging het na verloop van tijd bergafwaarts met de minderjarige. Hij had moeite zich te concentreren en deed zijn werk niet. Thuis kreeg hij echter wel zijn huiswerk af. In het intelligentie- en neuropsychologisch onderzoek, verricht in maart 2011, is naar voren gekomen dat de minderjarige minder informatie dan zijn leeftijdsgenoten kan vasthouden en dat hij snel is afgeleid. Daarbij heeft de onderzoekende psycholoog aangegeven onder indruk te zijn van de ernstige kwetsbaarheden en beperkingen waar het om cognitieve vaardigheden gaat en dat hij vermoedt dat sprake is van dyslexie. Op aanraden van drs. [naam drs] is de moeder de ‘methode [naam drs]’ uit gaan proberen bij de minderjarige, wat enorm is aangeslagen. Vervolgens is zij op zoek gegaan naar een school die deze methode toepast en is daarbij uitgekomen bij de [naam] School in [plaats]. De moeder betwist dat deze school een link heeft met de Scientology Kerk. Volgens de moeder is de vader in eerste instantie akkoord gegaan met de inschrijving van de minderjarige bij deze school. Hoewel de vader zijn handtekening heeft gezet onder het inschrijvingsformulier, heeft hij nadien tegen de moeder aangifte gedaan van fraude. De hulpofficier van justitie heeft bij brief van 24 oktober 2011 aangegeven dat is besloten niet tot vervolging over te gaan, met de reden dat het onderzoek niet voldoende bewijs heeft opgeleverd om strafvervolging in te kunnen stellen. Omdat de [naam] School de minderjarige pas wilde lesgeven als het geschil over de inschrijving tussen de ouders was opgelost, is de moeder gedagvaard voor overtreding van de Leerplichtwet. Bij brief van 22 november 2011 heeft de officier van justitie de dagvaarding ingetrokken.
De moeder heeft verzocht om afwijzing van de verzoeken van de vader. De door de vader gestelde feiten rechtvaardigen volgens de moeder het verzochte niet. De minderjarige gaat naar school. De omgang heeft slechts een aantal keren niet plaatsgevonden vanwege een agressie-incident aan de zijde van de vader en door ziekte van de minderjarige. De moeder heeft ook geen plannen om naar het buitenland te verhuizen. Zij is van mening dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats of de school niet in het belang van de minderjarige is en zij heeft bezwaren tegen uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder vreest dat de woning van de vader niet geschikt is voor de minderjarige, zoals in het verleden is gebleken. In het geval de rechtbank de verzoeken van de vader in overweging neemt, dan verzoekt de moeder een raadsonderzoek te gelasten.
5.1 Op grond van artikel 1:253a BW dient de rechter bij geschillen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij de beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind vormt daarbij een overweging van de eerste orde, maar dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.2 In geschil tussen partijen is de reeds geëffectueerde schoolwisseling van de minderjarige. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat de minderjarige met ingang van 1 oktober 2011 de [naam] School in [plaats] bezoekt.
Daargelaten of de vader nu wel of niet zijn handtekening onder het inschrijvingsformulier heeft gezet, voldoende duidelijk is dat hij geen toestemming geeft voor de inschrijving van de minderjarige bij de [naam] School. Met de vader is de rechtbank van oordeel dat de moeder de beslissing tot wijziging van de school van de minderjarige zonder de vader daarin te kennen niet had mogen nemen. Zo heeft de directeur van de [naam] School in haar brief van 28 september 2011 aangegeven dat het haar voorkomt dat de moeder ‘als een kat in het nauw soms rare sprongen maakt (de verkeerde beslissingen neemt)’. De vader is mede belast met het gezag over de minderjarige en dergelijke beslissingen dienen gezamenlijk door de ouders te worden genomen. Mocht dan blijken dat zij er samen niet uit kunnen komen, dan kan het geschil aan de rechtbank worden voorgelegd, zoals de vader doet in de onderhavige procedure.
5.3 Inmiddels is de situatie zo dat de minderjarige reeds bijna vijf maanden de [naam] School bezoekt en dient de vraag te worden beantwoord of een terugplaatsing naar SBO [naam] het belang van de minderjarige dient. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief. De inhoud van het door de moeder overgelegde rapport kwaliteitsonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs van 23 juni 2009 wordt door de vader niet (langer) betwist, zodat ervan uit kan worden gegaan dat de kwaliteit van het onderwijs op de [naam] School voldoet aan de voor het primair onderwijs vastgestelde minimumnormen. Ook is tussen partijen niet in geschil dat het in het tweede jaar van de minderjarige op SBO [naam] minder goed ging dan in het eerste jaar. De vader heeft op de zitting aangegeven dat hij dit wijt aan een mismatch met de betreffende leerkracht. Hij is van mening dat je als ouder, gezien de indicatie voor speciaal onderwijs, moet erkennen dat het streefniveau van de minderjarige beperkt is en dat op dit moment niet kan worden verwacht dat de minderjarige uitstroomt op HAVO-niveau. De moeder heeft op de zitting een grafiek getoond met daarin de resultaten van de minderjarige. Volgens de moeder blijkt daaruit dat hij meer doet dan het niveau vraagt en dat hij boven de doellijn functioneert.
De moeder heeft daarnaast aangegeven dat zij de minderjarige zelf naar school brengt en ophaalt en dat het regelmatig voorkomt dat hij vriendjes mee naar huis neemt of bij vriendjes thuis gaat spelen en dat ook de vriendjes van SBO [naam] nog langskomen.
De rechtbank overweegt als volgt. Voldoende staat vast dat bij [naam minderjarige] sprake is van langdurige en aanzienlijke leer- en gedragsproblemen. De rechtbank ziet daarvoor ook ondersteuning in het feit dat voor [naam minderjarige] een indicatie voor het speciaal basisonderwijs is afgegeven. Partijen verschillen daarover ook niet van mening. De gesignaleerde kwetsbaarheid en het feit dat de [naam] school kennelijk aan de minimum voorwaarden voor gewoon basisonderwijs voldoet, en dat [naam minderjarige] qua leerprestaties een voorzichtige stijgende lijn laat zien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat terugplaatsing bij de SBO [naam] niet in zijn belang is. Voor zover de vader nog heeft aangegeven dat [naam minderjarige] beter af is met een school in de buurt, vanwege de mogelijkheden tot spelen met klasgenoten en buurtkinderen e.d., overweegt de rechtbank dat de moeder onweersproken heeft gesteld dat zij [naam minderjarige] in staat stelt om klasgenoten meer naar huis te nemen en hem ook bij andere kinderen laat spelen na schooltijd.
Het verzoek van de vader daartoe zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank wijst de moeder er voor de toekomst -ten overvloede- nog op dat zij aan de rechtbank vervangende toestemming dient te vragen om inschrijving bij het vervolgonderwijs te bewerkstelligen indien partijen daar onderling niet uitkomen.
5.4 Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, die een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zouden rechtvaardigen. Niet is gebleken dat het huidige verblijf van de minderjarige bij de moeder strijdig zou zijn met zijn belang. Het verzoek van de vader dienaangaande zal dan ook worden afgewezen.
verdeling zorg- en opvoedingstaken
5.5 Wat betreft het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, is de rechtbank van oordeel dat de huidige regeling dient te worden uitgebreid. Het ouderschapsplan is tussen partijen opgesteld in een periode dat de vader zijn huisvesting nog niet helemaal op orde had. Inmiddels is dit wel het geval. Beide partijen zijn betrokken ouders en de rechtbank ziet dan ook geen contra-indicaties om de regeling uit te breiden. De enkele stelling van de moeder, tegenover de betwisting door de vader door overlegging van interieurfoto’s van zijn huidige woning, dat die niet geschikt is tot verblijf van [naam minderjarige], wordt verworpen.
De rechtbank zal dan ook beslissen dat de minderjarige eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijft. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de vader ervoor zal zorgen dat de minderjarige gedurende deze weekenden zijn huiswerk maakt en dat hij de schaatslessen kan blijven volgen. Wellicht dat door de nieuwe regeling het contact van de vader met de [naam] School zal verbeteren en hij beter geïnformeerd zal raken over de schoolresultaten van de minderjarige.
De door de vader verzochte vakantieregeling zal eveneens worden toegewezen, nu de rechtbank niet van enige contra-indicaties is gebleken. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de schoolvakanties, waarin [naam minderjarige] bij de moeder verblijft, niet in het (voorafgaande) weekend beginnen, maar op de maandag.
5.6 Het verzoek van de vader tot wijziging van de kinderbijdrage zal worden afgesplitst van de onderhavige procedure. De rechtbank zal de vader in de gelegenheid stellen het verzoek met (financiële) stukken te onderbouwen, waarop de moeder in de gelegenheid zal worden gesteld om daartegen verweer te voeren.
6.1 Stelt, met wijziging in zoverre van het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan van 3 februari 2010, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
De minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], op [datum] 2001 in de gemeente [plaats]:
verblijft:
- één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school;
- drie weken in de zomervakantie en de helft van de overige vakanties;
- de helft van de feestdagen, beurtelings,
bij de vader, met inachtneming van het onder 5.5 overwogene.
6.2 Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
6.3 Wijst af de verzoeken van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en tot wijziging van de school van de minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lurvink-Betlem, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.