ECLI:NL:RBHAA:2012:BV7988

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740402-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na overval op juwelier in Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 5 maart 2012 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een minderjarige veroordeelde, die betrokken was bij een overval op een juwelier in Haarlem op 27 oktober 2010. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die strekte tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, toegewezen. De veroordeelde had samen met drie mededaders de buit van de overval, ter waarde van € 56.000,-, verkocht aan een juwelier in 's-Hertogenbosch. Na verdeling van de opbrengst resteerde er voor de veroordeelde een bedrag van € 13.000,-. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde door zijn aandeel in de overval wederrechtelijk voordeel had verkregen en legde hem de verplichting op dit bedrag aan de Staat terug te betalen.

De rechtbank baseerde haar beslissing op het straf- en ontnemingsdossier, alsook op het onderzoek ter terechtzitting. De verdediging voerde aan dat niet bewezen was dat de veroordeelde zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde en dat er geen bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de verkoop van de buit. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de uitgeluisterde telefoongesprekken voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de veroordeelde bij de verdeling van de opbrengst.

De rechtbank overwoog verder dat de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde geen aanleiding gaven om het bedrag te matigen, en dat de draagkracht in de executiefase aan de orde zou komen. De uitspraak benadrukt het belang van het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel en de verantwoordelijkheid van de veroordeelde voor zijn aandeel in het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Meervoudige Kamer
Tegenspraak
Parketnummer: 15/740402-11
Uitspraakdatum: 5 maart 2012
beslissing (ex artikel 36e Sr)
1. Vordering
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 12 september 2011 ten aanzien van het strafbare feit in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht tot een maximum van € 13.000,-- in de zaak tegen:
[Veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te ([adres],
thans gedetineerd in het [detentieadres] te Amsterdam,
hierna te noemen [veroordeelde].
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende straf- en ontnemingdossier.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2011, 14 oktober 2011, 5 januari 2012, 9 februari 2012 en 20 februari 2012.
2. Overwegingen
Bij vonnis van 5 maart 2012 van deze rechtbank is [veroordeelde] veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het medeplegen van een overval op Juwelierswinkel [naam juwelier] te Haarlem op 27 oktober 2010.
De officier van justitie heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
[Veroordeelde] en zijn drie mededaders hebben de buit van deze overval aan Juwelier [naam juwelier 2] te 's-Hertogenbosch voor een totaal bedrag van € 56.000,- verkocht. Dit bedrag is verdeeld onder de vier hoofddaders, die ieder een 'kop' (straattaal voor € 1.000,-) hebben afgedragen aan een persoon die een ondersteunende rol in relatie tot de overval of de verkoop van de buitgemaakte sieraden heeft gespeeld. Aldus resteert als wederrechtelijk verkregen voordeel voor [veroordeelde] een bedrag van (€ 56.000,- : 4 = ) € 14.000,- - € 1.000,- is € 13.000,-.
De raadsvrouw van [veroordeelde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat [veroordeelde] zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde, zodat hij daaruit ook geen voordeel heeft genoten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat het dossier geen steun biedt voor de stelling van de officier van justitie dat er daadwerkelijk een verkoop heeft plaatsgevonden, dat [veroordeelde] in ieder geval geen betrokkenheid bij de verkoop heeft gehad en geen geld heeft ontvangen. [veroordeelde] was ook niet zelf in Den Bosch.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de draagkracht van [veroordeelde] en bij toewijzing van de vordering het bedrag te matigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak is aannemelijk geworden dat [veroordeelde] door middel van of uit baten van het strafbare feit waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
In haar vonnis van 5 maart 2012 heeft de rechtbank bewezen verklaard dat [veroordeelde] tezamen met drie mededaders op 27 oktober 2010 Juwelierswinkel [naam juwelier] in Haarlem heeft overvallen. Twee dagen later is de buit van de overval voor een bedrag van € 56.000,- verkocht aan Juwelier [naam juwelier 2] te Den Bosch. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de uitgeluisterde telefoongesprekken op 29 oktober 2010, waaraan ook [veroordeelde] deelneemt, voldoende blijkt van een gelijke verdeling van de opbrengst over de vier hoofddaders, onder wie [veroordeelde], en dat ieder van hen € 1.000,- van zijn deel afstaat voor de betaling aan anderen die bij de overval of de voorbereidingen daartoe een ondersteunende rol hebben gespeeld, zodat voor [veroordeelde] een bedrag van € 13.000,- heeft geresteerd. Dat [veroordeelde] niet zelf in Den Bosch is geweest en ook geen direct bewijs voorhanden is voor een daadwerkelijke uitbetaling van dit bedrag aan hem, doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank ontleent de schatting aan de inhoud van:
1. de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, die zijn vermeld in het tegen [veroordeelde] gewezen vonnis van 5 maart 2012 van deze rechtbank, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd;
2. het in de wettelijke vorm opgemaakt ontnemingproces-verbaal van het Bureau Financiële Recherche Kennemerland, Divisie Regionale Recherche, opgemaakt door financieel rechercheur [naam] en rechercheur [naam] en gesloten en ondertekend op 29 juni 2011, alsmede de stukken uit het opsporingsonderzoek waarnaar in dit proces-verbaal wordt verwezen en waarvan de inhoud eveneens als hier ingelast dient te worden beschouwd.
De rechtbank ziet geen aanleiding, ook niet in de door de raadsvrouw aangevoerde persoonlijke omstandigheden, om voormeld bedrag te matigen. Naar vaste rechtspraak dient de draagkracht in beginsel in de executiefase aan de orde te komen. Gelet op de leeftijd van [veroordeelde] ten tijde van deze beslissing is, naar het oordeel van de rechtbank, ook niet op voorhand aannemelijk geworden dat hij in het geheel niet in staat zal zijn aan enige betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene en gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat [veroordeelde] ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van eerder vermeld feit het hierna te noemen bedrag aan de Staat dient te betalen.
3. Beslissing
De rechtbank legt aan [veroordeelde] de verplichting op om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van € 13.000,- (zegge dertienduizend euro).
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door:
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 maart 2012.