Parketnummer: 15/710691-10
Uitspraakdatum: 21 februari 2012
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 februari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum], te [geboorteplaats] (India)
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte] op of omstreeks 18 oktober 2010 te Zandvoort ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling, meermalen met een hakbijl op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 18 oktober 2010 te Zandvoort en/of Horst en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte] informatie te geven over de verblijfplaats van die [slachtoffer].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is. De raadsvrouw heeft partiële nietigheid bepleit ten aanzien van het onderdeel "opzettelijk behulpzaam is geweest" nu dit tegenstrijdig is met de, daarop volgende, feitelijke omschrijving. De rechtbank volgt dit niet, nu naar gewoon spraakgebruik het informatie geven van de verblijfplaats ook valt onder het behulpzaam zijn. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de officier van justitie gevorderd dat zij daarin niet ontvankelijk zal worden verklaard.
4.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[medeverdachte] is bij vonnis van 28 april 2011 door de rechtbank Haarlem veroordeeld wegens poging moord op zijn ex-vrouw [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]).
De rechtbank heeft in bovenvermeld vonnis het volgende bewezen verklaard.
[medeverdachte] heeft, nadat hij via een telefoontje van een hem onbekende vrouw had vernomen waar zijn kinderen op school zaten, zijn kinderen en zijn ex-vrouw geobserveerd en haar zelfs een keer een stukje gevolgd en zo de route welke zijn ex-vrouw gewoon was te nemen ontdekt. Voorts had [medeverdachte] enkele dagen eerder een hakbijl gekocht en deze in de kofferbak van zijn auto neergelegd. Op de bewuste dag is [medeverdachte] eerst bij de school van zijn kinderen gaan kijken waarna hij zijn auto heeft geparkeerd en op zijn ex-vrouw heeft staan wachten. Op het moment dat [medeverdachte] zijn ex-vrouw aan zag komen fietsen, is hij naar haar toe gelopen. Na een woordenwisseling is [medeverdachte] rustig naar zijn auto terug gelopen en heeft hij uit de kofferbak een hakbijl gepakt. Vervolgens is hij op zijn ex-vrouw en haar vriendin, die bij haar stond, af gelopen en is hij begonnen op hen in te hakken. [medeverdachte] heeft vervolgens meerdere malen met de bijl op met name het hoofd van [slachtoffer] geslagen en heeft haar daarbij zeer zwaar letsel toegebracht.
Verdachte wordt ervan verdacht de onbekende vrouw te zijn geweest die [medeverdachte] telefonisch informatie heeft verschaft over de verblijfplaats van [slachtoffer] en zich dusdoende te hebben schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan poging moord.
Uit onderzoek naar de telefoongegevens van [medeverdachte] is gebleken dat op 20 april 2010 vanuit een telefooncel in Zandvoort naar hem is gebeld en dat het gesprek ruim 12 minuten heeft geduurd. [medeverdachte] heeft het desbetreffende telefoongesprek opgenomen met zijn mobiele telefoon waarna het is overgezet op een cassettebandje. Tijdens dit gesprek heeft een vrouw [medeverdachte] onder meer verteld naar welke school zijn kinderen gaan en waar die school staat.
Bij de beoordeling van de tenlastelegging dient allereerst de vraag te worden beantwoord of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte informatie heeft gegeven over de verblijfplaats van [slachtoffer], meer in het bijzonder of verdachte het desbetreffende telefoontje op 20 april 2010 heeft gepleegd.
Het NFI heeft een vergelijkend spraakonderzoek gedaan tussen de spraakuitingen van de anonieme spreker op dit cassettebandje en de spraakuitingen van verdachte tijdens een politieverhoor. Het NFI heeft geconcludeerd dat het ingezonden materiaal niet geschikt bleek te zijn voor een uitgebreide spraak- en taalanalyse zoals nodig voor een vergelijkend spraakonderzoek. Wel werd opgemerkt dat het betwiste materiaal en het vergelijkingsmateriaal enige overeenkomsten vertonen, zodanig dat ingeschat wordt dat de spreker van het vergelijkingsmateriaal niet uitgesloten kan worden als de spreker van het betwiste materiaal. Uit het onderzoek van het NFI kan derhalve niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die dit gesprek heeft gevoerd.
Evenmin kan dit uit de inhoud van het telefoongesprek worden afgeleid. Uit de letterlijke uitwerking van het telefoongesprek blijkt onder meer dat de anonieme belster gebrekkig Nederlands sprak, dat zij vertelde dat zij meerdere kinderen had en niet wist in welke groep de kinderen van [medeverdachte] op school zaten. Dit strookt niet met de persoon van verdachte die - zo blijkt uit het dossier - vloeiend Nederlands spreekt en slechts één kind had dat in dezelfde groep zat als één van de kinderen van [slachtoffer].
Uit nader onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat er met de huisaansluiting van verdachte op 18 april 2010 twee keer kort contact (7 en 27 seconden) is opgenomen met het advocatenkantoor van [medeverdachte] en één keer kort, te weten 7 seconden met het mobiele nummer van [medeverdachte]. Hieruit volgt slechts dat er gedurende 7 seconden een telefoonverbinding tot stand is gekomen tussen de telefoonaansluiting van verdachte en het mobiele nummer van [medeverdachte]. Zonder nadere informatie, die ontbreekt, kan hieruit niet worden geconcludeerd dat er op 18 april 2010 daadwerkelijk telefonisch contact is geweest tussen verdachte en [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft over dit contact ook niets verklaard.
Naast de mogelijkheid dat er op 18 april 2010 zeer kortstondig contact is geweest tussen verdachte en [medeverdachte] heeft de officier van justitie nog aangevoerd (i) dat verdachte tot half april een goede vriendin van [slachtoffer] is geweest, die op de hoogte was van de angsten van [slachtoffer] ten aanzien van [medeverdachte] en (ii) dat verdachte op 20 april 2010, de dag van het gesprek vanuit de telefooncel met [medeverdachte], sms-jes met [slachtoffer] heeft uitgewisseld die betrekking hadden op de ruzie die zij hadden gekregen. De rechtbank acht de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden onvoldoende als bewijs voor de stelling dat verdachte het telefoontje van 20 april heeft gepleegd, nu deze geenzins deze conclusie kunnen dragen. Dit te minder nu verdachte niet de enige was die [medeverdachte] die informatie had kunnen verschaffen. Uit het dossier blijkt dat meerdere mensen op de hoogte waren van het verleden van [slachtoffer] en haar angst voor haar ex-echtgenoot en dat [slachtoffer] al enige tijd onder haar eigen naam (zonder schuilnaam) werkzaam was bij de gemeente waar zij woonachtig was.
Gelet op vorenstaande en gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal onvoldoende om tot de bewezenverklaring te komen dat verdachte het desbetreffende telefoongesprek op 20 april 2010 heeft gevoerd, dan wel anderszins informatie aan [medeverdachte] heeft verstrekt omtrent de verblijfplaats van [slachtoffer]. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de medeplichtigheid aan poging moord.
5. Vordering benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 50.000,00 als voorschot ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 517,43 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade en € 1.500,00 wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden. De gestelde materiële schade bestaat uit: medicijnen, kleding, tas en vergoeding voor een fiets.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de door de benadeelde partij gevorderde schade in rechtstreeks verband staat met het hiervoor in de rubriek tenlastelegging opgenomen strafbare feit zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij reeds om die reden niet ontvankelijk in de vordering is.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
6. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.P.W. van de Ven, voorzitter,
mr. M.P.J. Ruijpers en mr. A.C. Bordes, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Graag,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2012.
mrs. A.C. Bordes en A. de Graag zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.