ECLI:NL:RBHAA:2012:BV8945

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/244
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 16 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, afkomstig uit Jordanië, had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker niet tijdig de gevraagde documenten had ingediend, waaronder vertalingen van in het Arabisch gestelde stukken. Verzoeker had eerder een Ziektewetuitkering ontvangen, maar deze was eind 2011 beëindigd. Hij had ook geen recht op een WIA- of WW-uitkering, waardoor hij in een financiële noodsituatie verkeerde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoeker was om voldoende bewijs te leveren van zijn bijstandsbehoefte. Ondanks zijn claim dat hij bijzondere bijstand had aangevraagd voor de vertalingen, was er geen bewijs dat deze aanvraag correct was ingediend. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had voldaan aan de eisen die aan hem gesteld werden en dat verweerder terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar tegen het besluit van verweerder een redelijke kans van slagen had.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig en volledig de benodigde informatie te verstrekken, en dat het ontbreken van deze informatie kan leiden tot afwijzing van de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 244 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2012
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft verweerder de door verzoeker gedane aanvraag in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker een aantal door verweerder gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 17 januari 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 17 januari 2012 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 februari 2012, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam], werkzaam bij de Stichting Release in Haarlem. Verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Verzoeker is afkomstig uit Jordanië. Hij is gehuwd en zijn vrouw en kind wonen in Jordanië. Verzoeker was aanvankelijk werkzaam bij Paswerk. Op 7 oktober 2009 heeft verzoeker zich ziek gemeld en vanaf die datum ontving hij van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een Ziektewetuitkering. Deze eindigde op 4 oktober 2011. Een door verzoeker ingediend verzoek om een WIA- uitkering is geweigerd, omdat Paswerk niet verzekerd is voor de WIA. Op 27 oktober 2011 heeft het Uwv verzoeker bericht dat hij ook niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de 26 wekeneis. Op 1 november 2011 heeft verzoeker zich bij het Uwv-Werkbedrijf gemeld voor de aanvraag van een Wwb-uitkering.
2.2 Op 8 november 2011 heeft verzoeker bij verweerder een intakegesprek gevoerd. Verweerder heeft verzoeker vervolgens gevraagd een aantal met name genoemde stukken uiterlijk op 16 november 2011 bij verweerder in te leveren. Verzoeker heeft een deel van deze stukken bij verweerder ingeleverd waaronder, volgens verzoeker, een huurcontract van het huis van verzoekers vrouw in Jordanië en ook enkele afschriften van de bankrekening van zijn vrouw. Deze stukken zijn in de Arabische taal gesteld. Bij brief van 8 december 2011 heeft verweerder verzoeker gevraagd alsnog nadere stukken in te dienen, waaronder een vertaling in het Nederlands van de in het Arabisch gestelde stukken. Verzoeker heeft niet (volledig) aan dit verzoek voldaan, zodat verweerder op 12 januari 2012 de Wwb-aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit op goede gronden is genomen, omdat verzoeker te weinig gegevens heeft verschaft om het recht op uitkering te kunnen beoordelen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het voornamelijk gaat om vertalingen van de Arabische stukken en om afschriften van een tweede, inmiddels opgeheven, bankrekening van verzoeker. Verweerder stelt dat hij verzoeker erop heeft gewezen dat hij bijzondere bijstand kan aanvragen voor de kosten van vertaling van in het Arabisch gestelde stukken en dat er derhalve geen reden was om geen vertaling over te leggen. Verzoeker heeft echter geen aanvraag om bijzondere bijstand ingediend.
2.4 Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat hij de kosten van de vertaling (naar hij stelt ongeveer
€ 200,--) niet kan voldoen en dat hij hiervoor op 19 december 2011 bij verweerder bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Die aanvraag is nooit behandeld. Voorts stelt verzoeker dat de door verweerder gevraagde kopieën van bankafschriften een betaalrekening betreffen die is beëindigd. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening, omdat hij niet over inkomsten beschikt.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het primair op de weg van verzoeker ligt voldoende bewijs over te leggen om zijn recht op bijstand aan te tonen. Dit betekent dat het tot zijn verantwoordelijkheid behoort om de vertaling van in het Arabisch gestelde stukken te leveren. Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat hij op 19 december 2011 om bijzonder bijstand heeft verzocht voor het maken van een vertaling van deze stukken, maar verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij een dergelijke aanvraag niet heeft ontvangen. Nu verzoeker voor het indienen van de aanvraag geen (begin van) bewijs heeft aangedragen, moet het ervoor worden gehouden dat deze niet (op juiste wijze) is ingediend. Daar komt bij dat verzoeker na 19 december 2011 ook geen navraag bij verweerder heeft gedaan naar de afhandeling van de door hem ingediende aanvraag om bijzondere bijstand. Verzoeker heeft aldus, zonder aanvaardbare reden, nagelaten om uiterlijk op 15 december 2011 een Nederlandse vertaling van voormelde Arabische stukken bij verweerder in te leveren.
2.7 Verzoeker heeft voorts niet betwist dat hij ook niet tijdig inzicht heeft kunnen verschaffen in zijn (inmiddels opgeheven) betaalrekening met het nummer [nummer]. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij de bankafschriften van deze rekening bij de ING-bank heeft opgevraagd, maar dat hij bankafschriften heeft ontvangen van zijn andere betaalrekening bij deze bank. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt deze omstandigheid – hoe betreurenswaardig ook - voor rekening van verzoeker.
2.8 Nu de door verweerder verzochte aanvullende stukken op 15 december 2011, alsmede op 12 januari 2012, ontbraken en daarvoor door verzoeker geen verschoonbare reden kon worden gegeven, is verweerder terecht overgegaan tot buitenbehandelingstelling van verzoekers aanvraag om bijstand.
2.9 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands niet kan worden gezegd dat het bezwaar tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.