2. Overwegingen
2.1 Het bouwplan betreft de plaatsing van een windturbine met een ashoogte van 57,75 meter (m) en een rotordiameter van 71 m. De windturbine zal worden geplaatst op de plek waar de Rijksweg A4 zich opsplitst in de A4 en de A44 (de oksel). De nieuw op te richten turbine beschikt over een grotere capaciteit dan de thans op dezelfde locatie bestaande windturbine “De Polderjongen” die zal worden verwijderd en worden vervangen door de nieuwe windturbine.
2.2 Verweerder heeft vrijstelling en bouwvergunning verleend. De daartegen gerichte bezwaren zijn door verweerder bij besluit, verzonden 2 juni 2010, niet-ontvankelijk verklaard omdat -zakelijk weergegeven- eisers door de verlening van de bouwvergunning niet rechtstreeks in hun belangen worden geschaad.
2.3 Het geschil beperkt zich tot het antwoord op de vraag of de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
2.4 Alvorens deze vraag te beantwoorden, heeft de rechtbank ambtshalve onderzocht of eisers in hun beroep kunnen worden ontvangen.
2.5 Artikel 1.1, aanhef en eerste lid, sub a, Crisis- en herstelwet (Chw), luidt: ‘Afdeling 2 is van toepassing op: a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten’.
2.6 Ingevolge punt 1 (duurzame energie), onderdeel 1.1 en 1.5 van bijlage I van de Chw zijn categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid:
1.1. aanleg of uitbreiding van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, en artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998;
1.5. ontwikkeling en verwezenlijking van overige ruimtelijke en infrastructurele projecten ten behoeve van het leveren van duurzame energie.
2.7 Artikel 9b, eerste lid, aanhef en onder a en b, Elektriciteitswet 1998 luidt: De procedure, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet ruimtelijke ordening, is van toepassing op de aanleg en uitbreiding van:
a. een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit van ten minste 100 MW, indien het betreft een installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie;
b. een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit van ten minste 50 MW, indien het betreft een installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit anders dan met behulp van windenergie;
2.8 Artikel 9e, eerste lid, Elektriciteitswet 1998 luidt: Provinciale staten zijn bevoegd voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, gronden aan te wijzen en daarvoor een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. De gemeenteraad is voor de duur van tien jaren na de vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen.
2.9 Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, Chw, behandelt de administratieve rechter het beroep met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.10 Ingevolge artikel 1.6, tweede lid, Chw is het beroep in afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
2.11 Ingevolge artikel 1.6a Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
2.12 Ingevolge artikel 5.3, eerste lid, Chw zijn de artikelen 1.4 en 1.6 tot en met 1.9 niet van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, dan wel hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak die voor dat tijdstip is bekendgemaakt.
2.13 De Chw is in werking getreden op 30 maart 2010; het besluit is van 2 juni 2010. Gelet op artikel 5.3, eerste lid, Chw valt het bestreden besluit binnen de grenzen van het overgangsrecht zodat moet worden bezien of wordt voldaan aan de overige in deze wet neergelegde vereisten.
2.14 Blijkens de gedingstukken zal de te bouwen windturbine een vermogen hebben van 2,3 MW. Dat betekent dat punt 1, onderdeel 1.1 van bijlage I van de Chw jo artikel 9b, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, en artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 niet van toepassing is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan ook niet kan worden geschaard onder onderdeel 1.5 van punt 1 van bijlage I van de Chw. In dit verband hebben eisers terecht betoogd dat dit onderdeel ziet op andere vormen van duurzame energie dan de onderdelen 1.1 tot en met 1.4 van punt 1 van bijlage I van de Chw en dat het niet zo kan zijn dat door toepassing van onderdeel 1.5 (in wezen een restcategorie) de aanleg van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie -die gegeven hun beperkte capaciteit niet uitkomen op of boven de in genoemde artikelen van de Elektriciteitswet 1998 neergelegde MW-ondergrenzen- alsnog onder het toepassingsbereik van de Chw worden gebracht. De conclusie luidt dat de Chw niet van toepassing is. Zowel het pro forma beroep als de beroepsgronden zijn tijdig ingediend. Het beroep van eisers is derhalve ontvankelijk, zodat de rechtbank nu toekomt aan het bespreken van de vraag of verweerder eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaren.