ECLI:NL:RBHAA:2012:BW0352

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-972
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving tijdelijke schoolhuisvesting en legalisatie omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 29 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een tijdelijk schoolgebouw. Verzoekers, ouders en verzorgers van leerlingen van basisschool [naam], hebben zich tot de rechtbank gewend omdat zij ernstige zorgen hebben over de leer- en leefomgeving rondom het tijdelijke schoolgebouw aan de [adres] te [plaatsnaam]. Zij stellen dat er sprake is van bodemverontreiniging, asbestverdacht materiaal, schimmelvorming en een onvoldoende functionerend ventilatiesysteem. De verzoekers hebben verzocht om handhaving van de illegale situatie, aangezien de tijdelijke vergunning voor het schoolgebouw op 8 oktober 2011 is verlopen en er geen nieuwe vergunning is verleend.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de illegale situatie kan worden gelegaliseerd door middel van een in procedure zijnde omgevingsvergunning. De rechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisende belangen zijn die nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening, zoals het verwijderen van het noodgebouw binnen twee weken. De verzoekers hebben niet concreet kunnen maken welke zwaarwegende omstandigheden vereisen dat het gebouw onmiddellijk moet worden verwijderd.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het niet waarschijnlijk is dat het besluit in bezwaar niet in stand zal blijven. De rechter heeft ook aangegeven dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 972
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2012
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder,
derde partij,
Stichting Agora,
gevestigd te Zaandam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft verweerder het handhavingsverzoek van verzoekers met betrekking tot het tijdelijke schoolgebouw op het perceel gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 februari 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 februari 2012 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 maart 2012, alwaar verzoekster [verzoekster] in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.P. Brouwer en H.A. van der Hek. De derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt aan de orde of het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal kunnen blijven. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of [verzoekers] kan worden beschouwd als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Vast staat dat [verzoekers] geen rechtspersoon is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. [verzoekers] kan als zodanig niet in het bezwaar worden ontvangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de ouders en verzorgers van de leerlingen van basisschool [naam] in [plaatsnaam], als wettelijk vertegenwoordigers van hun kinderen, ieder voor zich, als belanghebbende worden aangemerkt nu zij door de gestelde situatie op de tijdelijke locatie rechtsreeks hun belangen worden getroffen en zich in dit belang onderscheiden van het belang van het schoolbestuur. Vereist is wel dat in de bezwaarfase de individuele namen van de ouders en verzorgers die zich in [verzoekers] hebben verenigd bekend worden gemaakt en zij als wettelijk vertegenwoordiger van hun kind of kinderen kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter zal derhalve niet reeds vanwege de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
2.3 Bij brieven van 22 december 2011 en 9 januari 2012 hebben verzoekers verweerder verzocht het tijdelijke schoolgebouw aan de [adres] te [plaatsnaam] te verwijderen en de met het bestemmingsplan strijdige situatie te herstellen. Bij besluit van 20 januari 2012 heeft verweerder het handhavingsverzoek van verzoekers met betrekking tot het tijdelijke schoolgebouw op het perceel gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] afgewezen. Verzoekers kunnen zich hiermee niet verenigen.
2.4 Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht verweerder op te dragen bestuursdwang toe te passen jegens de overtreder en te bepalen dat de huidige schoolhuisvesting wordt verwijderd, dat na voorafgaand milieukundig bodemonderzoek een nieuw deugdelijk schoolgebouw wordt geplaatst met de daarbij behorende schoolvoorzieningen binnen 2 weken na de datum van de uitspraak, dan wel huisvesting van de leerplichtige leerlingen in een geschikte school en zonodig daarvoor vervoer te regelen. Een en ander op straffe van een dwangsom van € 5000,- per dag met een maximum van € 100.000,-.
2.5 In voorlopige voorziening kan slechts een voorziening worden gevraagd die betrekking heeft op het -connexe- in de hoofdzaak bestreden besluit. Dat wil zeggen dat bij wijze van voorlopige voorziening slechts datgene kan worden gevraagd wat met de hoofdzaak kan worden bereikt. Het bezwaarschrift richt zich tegen een besluit waarin is geweigerd handhavend op te treden tegen een illegale situatie, zodat in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening slechts de vraag aan de orde is of verweerder van handhaving heeft kunnen afzien. Eerst na ontkennende beantwoording van die vraag komt de vraag aan de orde of de voorlopige voorziening dient te worden getroffen zoals gevraagd, te weten dat het tijdelijke schoolgebouw aan de [adres] binnen twee weken dient te worden verwijderd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voor het treffen van een zo vergaande, want praktisch onomkeerbare, voorlopige voorziening eerst plaats indien zwaarwegende argumenten zijn aangevoerd die daartoe nopen.
2.6 Verzoekers maken zich, als ouders en verzorgers van leerlingen van de basisschool [naam], ernstig zorgen over de leer- en leefomgeving op en rondom het tijdelijke schoolgebouw aan de [adres] te [plaatsnaam]. Verzoekers stellen dat op de locatie sprake is van bodemverontreiniging, asbestverdacht materiaal, schimmelvorming, een onvoldoende functionerend ventilatiesysteem en beneveling door de bestrijdingsmiddelen tegen de muizenplaag. In dit verband wijzen verzoekers op het rapport van de Gemeentelijke Ombudsman van 1 februari 2012.
Verzoekers voeren aan dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een beginselplicht tot handhaving bestaat. Nu vaststaat dat de op 8 oktober 2009 verleende tijdelijke vergunning voor het tijdelijke schoolgebouw op 8 oktober 2011 is verlopen en geen nieuwe vergunning is verleend is verweerder gehouden handhavend op te treden. Verzoekers betwisten dat de illegale situatie die is ontstaan door het aflopen van de tijdelijke vergunning te legaliseren is. Verweerder kan de tijdelijkheid van een nieuwe tijdelijke vergunning voor het noodschoolgebouw op de locatie [adres] niet aannemelijk maken aan de hand van objectieve, concrete gegevens, terwijl dit een vereiste is voor tijdelijke vergunningverlening. Verzoekers zetten bovendien vraagtekens bij de door verweerder gestelde spoedige bouw van een semi-permanente schoolhuisvesting op de locatie [adres] naast [nummer] te [plaatsnaam]. Er spelen diverse omstandigheden waardoor de bouw van de semi-permanente schoolhuisvesting naar verwachting vertraging zal oplopen. Nu verweerder geen alternatieven voorhanden heeft bestaat het gevaar dat de leerlingen nog een lange periode in een niet deugdelijk tijdelijk gebouw naar school moeten, aldus verzoekers.
2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval sprake is van concreet zicht op legalisatie. Verweerder heeft toegelicht dat op 12 januari 2012 een omgevingsvergunning is aangevraagd voor de bouw en het gebruik van tijdelijke noodlokalen voor de duur van drie jaar voor de locatie [adres] te [plaatsnaam]. Deze aanvraag zal waarschijnlijk ter inzage worden gelegd vanaf 22 maart 2012 tot en met 2 mei 2012. Na de behandeling van eventuele zienswijzen zal naar verwachting op 30 mei 2012 een beslissing op de aanvraag kunnen worden genomen.
De noodlokalen aan de [adres] te [plaatsnaam] zijn nodig totdat de leerlingen kunnen verhuizen naar de nieuwe huisvesting in het park aan de [adres] naast [nummer] te [plaatsnaam]. De kwaliteit van het pand aan de [adres] is gebaseerd op een relatief kortdurend gebruik. De noodlokalen worden echter langer gebruikt dan gepland omdat de bouw van de school in het park vertraging heeft opgelopen. Op de locatie [adres] hebben inmiddels onderzoeken plaatsgevonden naar de bouwkundige staat en het binnenklimaat van de noodlokalen. Verweerder heeft een rapport overgelegd van 17 januari 2012 waaruit blijkt dat nagenoeg alle aanbevelingen en verbeteringen inmiddels zijn uitgevoerd. Het schoolgebouw aan de [adres] te [plaatsnaam] zal naar verwachting tot uiterlijk 21 juli 2012 in gebruik zijn. Verweerder erkent dat het niet wenselijk is het gebruik van de noodlokalen aan de [adres] langer te laten voortduren dan tot het einde van het schooljaar.
Bij besluit van 17 februari 2012 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een semi permanente onderwijshuisvesting ten behoeve van basisonderwijs aan de locatie [adres] naast [nummer] te [plaatsnaam]. Er zal zo spoedig mogelijk een aanvang worden genomen met de bouw van het nieuwe schoolgebouw. Verweerder streeft ernaar de semi permanente onderwijshuisvesting aan de locatie [adres] naast [nummer] te [plaatsnaam] voor de start van het nieuwe schooljaar gereed te hebben. Er lopen echter beroepen tegen de verlening van de omgevingsvergunning, alsmede verzoeken om voorlopige voorziening tot het doen staken van de werkzaamheden. Ongeacht de uitslag van de verzoeken en de beroepen zal na de zomervakantie geen gebruik meer worden gemaakt van de noodlokalen. Daarmee is duidelijk dat sprake is van een tijdelijke voorziening. Als de semi permanente huisvesting aan de [adres] naast [nummer] te [plaatsnaam] onverhoopt niet voor het nieuwe schooljaar gereed is zal er een andere tijdelijke oplossing moeten komen, aldus verweerder.
2.8 Vast staat dat het tijdelijke schoolgebouw zich nog op onderhavige locatie bevindt en in gebruik is als schoolgebouw en dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.9 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Het bestuursorgaan mag slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
2.10 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, die in beginsel bevoegd is om op grond van artikel 5.18, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht een tijdelijke omgevingsvergunning af te geven voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor een periode van maximaal drie jaar, voldoende aannemelijk gemaakt dat de illegale situatie middels de in procedure zijnde omgevingsvergunning voor [adres] kan worden gelegaliseerd, zodat verweerder hierom van handhaving heeft kunnen afzien. Er is geen grond voor het oordeel dat geen sprake zal zijn van een tijdelijke situatie.
2.11 Verweerder heeft, onder verwijzing naar het technische inspectierapport van de Bouwkundige Begeleiding Adviesgroep van 17 januari 2012 en van 13 maart 2012, waaruit blijkt dat diverse aanpassingen zijn verricht aan de noodlokalen, gemotiveerd aangegeven dat de noodlokalen thans moeten worden aangemerkt als een gezonde en veilige omgeving en betoogd dat het maatschappelijk belang bij instandlating van het gebruik van de noodlokalen aan de [adres] tot aan het einde van het schooljaar groot is.
De derde partij heeft in haar schrijven aan de rechtbank van 12 maart 2012 met het opschrift 'Motivatie handhaving huidige noodlocatie [naam] tot zomervakantie' haar zorg geuit over de situatie aan de [adres], maar is van mening dat deze accommodatie na realisatie van de aangekondigde verbeteringen acceptabel is in het licht van de ingezette nieuwbouwplannen en de spoedige realisatie daarvan. Dit ook in het licht van de hoge investeringen die een vervangende huisvesting dan voor een korte duur met zich mee zou brengen en het grote ongemak van andere oplossingen (zoals busvervoer). De derde partij schrijft ten slotte in dit stadium niet gebaat te zijn bij andere noodhuisvesting tot aan de zomervakantie.
Verzoekers hebben in het verzoek om voorlopige voorziening noch ter zitting concreet aangegeven welke zwaarwegende omstandigheid vereist dat het noodgebouw binnen twee weken dient te worden verwijderd.
2.12 Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van spoedeisende belangen die nopen tot het treffen van de voorlopige voorziening inhoudende de verwijdering binnen twee weken van de noodlokalen aan de [adres] en dat het niet waarschijnlijk is dat het besluit in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Derhalve zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.