Parketnummer: 15/740747-11
Uitspraakdatum: 29 maart 2012
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 maart 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 02 juni 2011 te Haarlem, bij het garagebedrijf/ benzinepompstation Total (aan de Lange Herenvest), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medeverdachte] en/of het garagebedrijf /benzinepompstation Total heeft gedwongen tot de afgifte van 1.145,34 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan garagebedrijf/ benzinepompstation Total, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) een mes heeft/hebben getoond en/of een mes in die richting van die [medeverdachte] heeft/hebben gehouden en voormelde [medeverdachte] hierbij de woorden: "give me the money" heeft/hebben toegevoegd;
Subsidiair
hij op of omstreeks 02 juni 2011 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 1.145,34 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan garagebedrijf/ benzinepomstation Total (aan de Lange Herenvest), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als pompbediende en/of medewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2
Primair
hij op of omstreeks 07 juli 2011 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- (meermalen) met de vuist tegen het hoofd en/of gezicht te slaan en/of
- (meermalen) met kracht tegen het hoofd en/of nek en/of lichaam te schoppen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 07 juli 2011 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
- (meermalen) met de vuist tegen het hoofd en/of gezicht heeft geslagen en/of
- (meermalen) met kracht tegen het hoofd en/of nek en/of lichaam heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1, primair en feit 2, primair, ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, onder aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de voorwaardelijke veroordeling de bijzondere voorwaarde zal worden gekoppeld dat verdachte zich houdt aan een meldplicht bij de reclassering en dat hij een behandeling zal ondergaan bij De Waag. Ten aanzien van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] van Benzinepompstation Total geheel en hoofdelijk zal worden toegewezen en dat tevens de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd en dat bepaald zal worden dat deze vordering in termijnen kan worden betaald. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient ook te worden toegewezen, waarbij bepaald dient te worden dat tevens de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd en dat verdachte deze vordering in termijn kan betalen.
4.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de onder feit 1, primair en feit 2, primair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.2. Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, primair. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van een "reële bedreiging" aangezien medeverdachte [medeverdachte], degene die bedreigd werd, en verdachte, degene die bedreigde, beiden wisten dat de overval in scene was gezet. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen van verdachte, hooguit van medeplichtigheid.
Voor zover de raadsman vrijspraak heeft betoogd van feit 1 omdat geen sprake zou zijn van een reële bedreiging, overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer HR 22 februari 2011, LJN: BP0295) volgt dat bij de beoordeling of sprake is van "bedreiging met geweld" in de zin van onder meer artikel 317 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gekeken moet worden naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging. Volgens de Hoge Raad moet een andere maatstaf worden aangelegd bij de beoordeling van het bestanddeel "bedreiging met geweld" in artikel 317 Sr dan bij bedreiging met geweld in artikel 285 Sr. Artikel 285 Sr betreft een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid, waarbij door de bedreiging een redelijke vrees moet ontstaan bij de bedreigde dat hij slachtoffer zal worden van het misdrijf waarmee wordt gedreigd. Bij het bestanddeel "bedreiging met geweld" in artikel 317 Sr is de bedreiging met geweld echter het middel dat wordt aangewend om de wegneming van het goed voor te bereiden of te vergemakkelijken. Een daadwerkelijke vrees bij de bedreigde, in casu medeverdachte [medeverdachte], is daarbij niet vereist.
Vervolgens rijst de vraag of de bedreiging met geweld in deze zaak een middel was om de wegneming van het goed te vergemakkelijken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat bewakingscamera's in het benzinepompstation hingen en dat hij en medeverdachte [medeverdachte] daarom ook hadden afgesproken dat verdachte [medeverdachte] met een mes zou bedreigen zodat de overval er "echt" zou uitzien. Ook hielden verdachte en [medeverdachte] rekening met het feit dat een onwetende derde eventueel bij de overval aanwezig zou zijn. Om deze reden hebben zij ook met elkaar afgesproken dat verdachte zou zeggen "give me the money", zodat een onwetende omstander zou denken dat de overvaller Engels sprak. Het gebruik van het mes en de bedreiging daarmee door verdachte richting [medeverdachte], was naar het oordeel van de rechtbank, een middel om de overval "echt" te doen lijken en om onwetende omstanders op een afstand te houden.
Ten slotte is de rechtbank ten aanzien van het medeplegen van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken van een dusdanig bewuste nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], dat in juridische zin sprake is van medeplegen. De rechtbank volgt derhalve de raadsman niet in zijn betoog op dit onderdeel. Verdachte en zijn medeverdachte hebben voor de overval uitvoerig besproken hoe de overval zou plaatsvinden. Voorts was verdachte de uitvoerder van de overval en heeft hij bekend dat hij zelf de scooter, het mes, de zonnebril en de broek heeft geregeld. Het geld van het benzinepompstation hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ten slotte ook gelijkelijk verdeeld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit een verdergaande betrokkenheid van verdachte bij de afpersing dan die van een medeplichtige.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1, primair en feit 2, primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1
Primair
hij op 02 juni 2011 te Haarlem, bij het benzinepompstation Total (aan de Lange Herenvest), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medeverdachte] (in zijn hoedanigheid als pompbediende) heeft gedwongen tot de afgifte van 1.145,34 euro, geheel toebehorende aan benzinepompstation Total, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader een mes heeft getoond en een mes in de richting van die [medeverdachte] heeft gehouden en aan voormelde [medeverdachte] hierbij de woorden: "give me the money" heeft toegevoegd;
Feit 2
Primair
hij op 07 juli 2011 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- meermalen met de vuist tegen het gezicht te slaan en
- meermalen met kracht tegen het hoofd en nek en lichaam te schoppen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: medeplegen van afpersing;
feit 2: poging zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Namens verdachte is door de raadsman ten aanzien van feit 2 een beroep gedaan op psychische overmacht. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Van psychische overmacht kan slechts sprake zijn, indien een van buiten komende druk bestaat die zo sterk is dat daar redelijkerwijs geen weerstand aan te bieden is. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in deze zaak geen sprake was. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte onder een dergelijke van buiten komende druk heeft gestaan, aangezien het slachtoffer, nadat hij reeds door verdachte eenmaal was geslagen, enkel een opmerking, hoe kwetsend ook, over de overleden vader van verdachte heeft gemaakt. Van verdachte mocht redelijkerwijs worden verwacht dat hij op een andere wijze hierop zou reageren, door bijvoorbeeld weg te lopen. De gemoedstoestand waarin verdachte als gevolg van deze opmerking kwam te verkeren - door de raadsman omschreven als natuurkrachten die in verdachte opkwamen aan welker dwang hij geen weerstand kon bieden - kwalificeren, wat er van deze krachten zij, niet als psychische overmacht. Voor zover een beroep op psychische overmacht wordt gedaan door het uitsteken van een vinger door het slachtoffer naar verdachte toe, is de rechtbank ook van oordeel dat dit evenmin met zich meebrengt dat niet redelijkerwijs van verdachte kon worden verwacht dat hij op een andere wijze hierop zou reageren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte zelf, een tweede keer, de confrontatie heeft gezocht met het slachtoffer. Een beroep op psychische overmacht komt aan verdachte dan ook niet toe.
Er is voorts geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het door GGZ Palier opgestelde reclasseringsadvies d.d. 24 november 2011 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige feiten die gevoelens van onveiligheid veroorzaken in de samenleving. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] een overval op het benzinepompstation aan de Lange Herenvest te Haarlem in scene gezet. Hij heeft het plan bedacht en uitgevoerd met de medeverdachte [medeverdachte] en nog een derde persoon, enkel en alleen om financieel gewin te behalen. Verdachte heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van de impact die deze overval zou hebben op de eigenaar en op de medewerkers van het benzinepompstation en op de maatschappij. Een dergelijke gewapende overval op een tankstation aan een openbare plek brengt in de maatschappij gevoelens van onveiligheid met zich mede. Voorts heeft verdachte op 7 juli 2011 's nachts het slachtoffer op straat een vuistslag in het gezicht gegeven. Nadat het slachtoffer was doorgelopen omdat deze geen zin in ruzie had, is verdachte weer de confrontatie aangegaan met het slachtoffer. Deze tweede keer volgde een woordenwisseling waarna verdachte het slachtoffer meerdere vuistslagen gaf, zodat deze ten val kwam. Daarna heeft verdachte het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meerdere schoppen tegen het hoofd, de nek en het lichaam gegeven. De omstandigheid dat - achteraf bezien - het letsel beperkt is gebleven, is een gelukkige, die geenszins aan verdachte te danken is.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte heeft aangegeven dat hij wil meewerken aan een behandeling gericht op verwerking van het overlijden van zijn vader in 2011.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door GGZ Palier noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
9. Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.145,35 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit het geldbedrag dat door verdachte is ontvreemd.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve hoofdelijk, in die zin dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, worden toegewezen, waarbij de rechtbank, gezien de leeftijd van verdachte en gezien zijn draagkracht, zal bepalen dat verdachte het bedrag in termijnen kan betalen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: afpersing) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 354,27 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft ondervonden. De gestelde schade bestaat uit gederfde inkomsten en het eigen risico van zijn zorgverzekering.
Namens verdachte is door de raadsman aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen omdat deze niet eenvoudig van aard is. Voorts zijn de bij de vordering overgelegde bijlagen niet geautoriseerd door de werkgever en de verzekering.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering van [slachtoffer] voldoende is onderbouwd met stukken. Voorts is een autorisatie van deze stukken, zoals door de raadsman gesteld, niet vereist. De door de benadeelde partij gevorderde schade acht de rechtbank ook redelijk. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, waarbij de rechtbank, gezien de leeftijd van verdachte en gezien zijn draagkracht, zal bepalen dat verdachte het bedrag in termijnen kan betalen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24a, 36f, 45, 47, 57, 302 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1, primair en feit 2, primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart deze feiten strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 240 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vier maanden hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens GGZ Palier, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat verdachte zich ambulant laat behandelen bij de Forensische Polikliniek Palier of een nader aan te wijzen instelling.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.145,35, voor de materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.145,35, te voldoen in vijf (5) maandelijkse termijnen van € 200,- en een (1) maandelijkse termijn van € 145,35, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 354,27, voor de materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 354,27, te betalen in vijf (5) maandelijkse termijnen van € 70,- en een (1) maandelijkse termijn van € 4,27 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door zeven dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. M.P.J. Ruijpers en mr. A.C. Bordes, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M.W. Martens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2012.