ECLI:NL:RBHAA:2012:BW2442

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1440
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting woonwagen op grond van de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de sluiting van een woonwagen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem heeft op 29 maart 2012 uitspraak gedaan in deze kwestie. De burgemeester van Haarlem had op 9 maart 2012 besloten om de woonwagen voor de duur van zes maanden te sluiten, omdat er in de woonwagen een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs, wapens en munitie was aangetroffen. Verzoekers, die in de woonwagen woonden, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen om een voorlopige voorziening om de sluiting te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om bestuursdwang toe te passen en dat de motivering van het besluit de terughoudende rechterlijke toetsing kon doorstaan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de sluiting niet als een bestraffende sanctie werd beschouwd, maar als een maatregel ter herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de overheid om handhavend op te treden tegen de overtreding van de Opiumwet zwaarder wogen dan de belangen van de bewoners van de woonwagen. De voorzieningenrechter oordeelde verder dat het ontbreken van beleid over de sluiting van woningen niet in de weg stond aan het gebruik van de bevoegdheid door de burgemeester. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van de Opiumwet en de bevoegdheid van de burgemeester om in het belang van de openbare orde op te treden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 1440
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2012
in de zaak van:
[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. B.A. Vink, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de burgemeester van Haarlem,
verweerder.
gemachtigde: mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem,
Tegenwoordig: mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en mr. J.K. N'Daw, griffier.
Zitting: 29 maart 2012
Verschenen: Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, en drs. J.A.M. Lubbers, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Overwegingen
Bij besluit van 9 maart 2012 heeft verweerder de sluiting bevolen van de woonwagen op het perceel [locatie] (hierna: de woonwagen) voor de duur van zes maanden.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 28 maart 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 maart 2012 is een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
Het verzoek strekt ertoe dat de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat de woonwagen niet wordt gesloten tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Nu verzoekers beiden thans woonachtig zijn in de woonwagen op nummer [#] hebben zij een spoedeisend belang bij hun verzoek om voorlopige voorziening.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst II zijn hennep en hasj vermeld.
In het op ambtsbelofte opgemaakte en gesloten proces-verbaal van bevindingen van de Regiopolitie Kennemerland van 3 januari 2012 en in het besluit van 9 maart 2012 (pagina 1 en 2) staat opgesomd wat er tijdens de doorzoeking van de woonwagen en de bijbehorende schuur op 6 oktober 2011 is aangetroffen. Het gaat hierbij om softdrugs (diverse zakken hennep, in totaal ongeveer 20 kilo, diverse brokken hasj, in totaal ongeveer 6,5 kilo en diverse emmers en bakken voorgedraaide joints met hennep/tabakmengsel, in totaal ongeveer 9 kilo). Tevens zijn onder meer een vuurwapen, een geluidsdemper, munitie, weegschalen, verpakkingsmateriaal en een hoeveelheid contant geld aangetroffen. In het proces-verbaal van bevindingen zijn foto’s opgenomen van hetgeen is aangetroffen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van deze bevindingen van de politie op het standpunt mogen stellen dat voldaan is aan het in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalde en dat hij dus bevoegd was bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de woonwagen.
Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie de uitspraak van 24 maart 2010 (LJN: BL8721), dient de rechter sluitingsbevelen die zijn genomen krachtens artikel 13b van de Opiumwet terughoudend te toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingsduur beschikt de burgemeester over beslissingsruimte. Met de wet van 27 september 2007 tot wijziging van de Opiumwet is de werkingssfeer van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet uitgebreid naar woningen. Gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden (Memorie van Toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet, Kamerstukken II 1996/97, 25 324 nr. 3, p. 5) mag de burgemeester bij de vaststelling van de sluitingstermijn betrekken de noodzaak om de bekendheid van een inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
Het betoog van verzoekers dat het ontbreken van beleid in de weg staat aan de sluiting van de woonwagen volgt de voorzieningenrechter niet. Hoewel het wenselijk is dat met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet om tot sluiting van woningen/woonwagens over te gaan beleidsregels voorhanden zijn, leidt het enkele ontbreken van zulke beleidsregels niet tot het oordeel dat verweerder van vorenbedoelde bevoegdheid geen gebruik mag maken.
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat hij het, in het belang van het herstel van de openbare orde in de nabije omgeving, noodzakelijk acht dat de woonwagen voor de duur van zes maanden wordt gesloten. Hierbij is verweerder ingegaan op hetgeen door verzoekers in de zienswijze naar voren is gebracht. Verweerder vindt het belang van de bewoners en eigenaar van de woonwagen niet opwegen tegen het belang van de overheid om handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtreding van de Opiumwet. Gelet op de hoeveelheid softdrugs, de weegschalen, het verpakkingsmateriaal, de hoeveelheid contant geld, de administratie van de bestellingen, het vuurwapen, de geluidsdemper en een aanzienlijke hoeveelheid munitie die in de woonwagen zijn aangetroffen, bestaat het risico dat ernstig rekening moet worden gehouden met criminele activiteiten in de omgeving van de woonwagen. De aanwezigheid van een grote hoeveelheid softdrugs levert een ernstig gevaar op met betrekking tot de openbare orde en is een gevaar voor de volksgezondheid. De aanwezigheid van de aangetroffen verboden wapens en munitie beschouwt verweerder als een verzwarende omstandigheid, dat een extra gevaar oplevert voor de openbare orde. Vanwege de ernstige verstoring van de openbare orde dienen de woonwagen en de daarbij behorende schuur - waar eveneens een grote hoeveelheid softdrugs is gevonden – voor een periode van zes maanden gesloten te worden. De sluiting is gericht op het herstel van de openbare orde en is niet bedoeld om te straffen. Niet van belang is of het hier een woonwagen of een reguliere woning betreft. Leidend is de overtreding van de Opiumwet en het effect hiervan op de openbare orde, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit en de toelichting daarop zoals ter zitting gegeven de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan. Verweerder kon de hoeveelheid gevonden softdrugs aanmerken als een handelshoeveelheid. De voorzieningenrechter acht het, gelet op de feiten en omstandigheden zoals door de politie aangetroffen bij de doorzoeking van de woonwagen op 6 oktober 2011, volstrekt onwaarschijnlijk dat de softdrugs gerelateerde activiteiten in de woonwagen met bijbehorende schuur slechts een incident waren, zoals verzoekers stellen.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de stelling van verzoekers dat de last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van de woonwagen in het onderhavige geval als een bestraffende sanctie gezien dient te worden, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling ter zake (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2010, LJN: BN6187) niet kan worden gevolgd.
Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat de sluiting van de woonwagen voor de duur van zes maanden in strijd is met artikel 8 EVRM overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Sinds de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet bij de Wet van 27 september 2007, waarbij de werkingssfeer van artikel 13b van de Opiumwet zodanig is uitgebreid dat daaronder ook woningen, lokalen die niet voor het publiek toegankelijk zijn en de bijbehorende erven vallen, heeft verweerder de bevoegdheid tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet wegens overtreding van deze wet. In de inmenging in de persoonlijke levenssfeer van verzoekers is derhalve voorzien bij wet. Verzoekers hebben de gestelde onevenredige aantasting van hun woongenot niet in concreto onderbouwd, hetgeen in dit geval, onder meer omdat zij niet op nummer [#] staan ingeschreven maar op andere adressen, in de rede had gelegen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het tijdsverloop tussen de vaststelling van de overtreding en het nemen van het bestreden besluit, gelet op de ingrijpende strekking hiervan, niet onredelijk lang. Het proces-verbaal van bevindingen is pas op 3 januari 2012 door de verbalisant opgemaakt. Het besluit moest daarna nog worden voorbereid, waarbij verzoekers in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze in te dienen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat met de sluiting van de woonwagen en bijbehorende schuur voor een periode van zes maanden thans geen belang meer is gediend.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, reeds omdat verzoekers niet nader hebben onderbouwd in welke concrete, volgens hen vergelijkbare gevallen verweerder niet zou zijn overgegaan tot sluiting.
Naar verwachting zal het bestreden besluit in bezwaar in stand kunnen blijven.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
griffier voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.