zaaknummer: AWB 11 - 3670
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 februari 2012
[naam eiser 1] en [naam eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
Bij besluit van 3 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eisers om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 31 mei 2011 van de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 januari 2012, alwaar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door R.B. Adriaanse. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.M. Metselaar, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers zijn sinds 6 maart 2002 eigenaar van de vrijstaande woning met berging en twee parkeerplaatsen aan de [adres]. Bij brief van 18 mei 2010 hebben eisers verzocht om een tegemoetkoming in de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het vrijstellingsbesluit en de bouwvergunning van respectievelijk 3 juni 2009 en 26 juni 2009 voor het oprichten van zes appartementengebouwen op het tegenover de woning van eisers gelegen terrein aan de [locatie 2]. Nadat verweerder de aanvraag ter advisering had voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), heeft verweerder bij het primaire besluit de aanvraag op basis van het advies van SAOZ van 14 februari 2011 afgewezen, omdat eisers niet in een nadeliger positie zijn komen te verkeren, ten gevolge waarvan zij schade lijden of zullen lijden. SAOZ heeft namelijk geconcludeerd dat, op basis van een maximale invulling van het bestemmingsplan ter plaatse, bebouwing met een vergelijkbare invloed op de woning van eisers kon worden opgericht. In bezwaar heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2.2 Op de onderhavige aanvraag is artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing, nu de aanvraag is ingediend ná 1 juli 2008 en betrekking heeft op een planologische maatregel die dateert van na 1 juli 2008.
2.3 Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Wro, kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een vrijstellingsbesluit, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.4 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat SAOZ bij de maximale invulling van het bestemmingsplan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met beperkingen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse als gevolge van rijks-, provinciale en gemeentelijke besluiten. Eisers wijzen onder meer op de Wet geluidhinder, het paraplubestemmingsplan ‘Luchthavenindeling’ op basis waarvan in een gedeelte van het gebied slechts tot 30 meter hoog mag worden gebouwd, de Rijksbufferzone Amsterdam-Haarlem waarbinnen stedelijke bebouwing wordt verboden en gemeentelijke overeenkomsten die betrekking hebben op het gebruik van de gronden als parkeerterrein voor evenementen zoals Mysteryland.
2.5 Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan grond bestaan om van voormeld uitgangspunt af te wijken.
2.6 Uit het advies van SAOZ van 14 februari 2011 blijkt het volgende. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Staatsbos Floriade’ en het paraplubestemmingsplan ‘Luchthaven¬indeling’ hebben de gronden waarop het appartementencomplex is voorzien de bestemming ‘Recreatieve doeleinden III’ met de aanduiding ‘Deelgebied 1’. De gronden zijn bestemd voor natuur en recreatieve doeleinden. Op de gronden kunnen gebouwen worden opgericht met een hoogte van maximaal 15 meter. Gelet op de bestemming kan bebouwing ten behoeve van horecabedrijven, sportvoorzieningen, attractieparken, alsmede verblijfsrecreatieve accommodaties, campings, recreatiecentra en ander seizoensgebonden recreatief verblijf worden opgericht binnen een bebouwingsvlak van 8500 m2. Tussen die gronden en de woning van eisers ligt een 30 meter brede ecologische zone, een 13 meter brede groenstrook met fiets- en voetpaden, een 8 meter brede watergang en een 16 meter brede strook grond met daarin de Vesting, parkeervoorzieningen en parkjes. In dat gebied mogen 6 meter hoge bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden opgericht. Met het vrijstellingsbesluit kunnen op een afstand van minimaal 69 meter tot de woning van eisers zes aaneengeschakelde appartementengebouwen met elk negen appartementen worden gerealiseerd, met een totale hoogte van circa 9.5 meter. Hoewel het met het vrijstellingsbesluit mogelijk gemaakte woongebruik afwijkt van hetgeen het bestemmingsplan toelaat, waaronder een hotel en attractiepark, is dit gebruik van vergelijkbare invloed op de woning van eisers en zijn er geen nadelige effecten voor wat betreft het uitzicht, de privacy en hinder, aldus SAOZ.
2.7 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder het advies van SAOZ niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Het betoog van eisers dat de door hen genoemde wet- en regelgeving aan een maximale invulling van het bestemmingsplan in de weg staat, is niet nader onderbouwd, zodat dit betoog reeds om die reden moet worden verworpen. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat ter plaatse geen, althans geen volledig, gebruik kan worden gemaakt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
2.8 Naar aanleiding van het betoog van eisers ter zitting dat het te bouwen appartementencomplex buiten de rode contour is gelegen, zodat de vrijstelling niet verleend had mogen worden, merkt de rechtbank op dat - nu eisers tegen dit besluit geen beroep hebben ingesteld - het vrijstellingsbesluit rechtens onaantastbaar is geworden en in het kader van het planschadeverzoek als gegeven dient te worden aangenomen. Ook indien hetgeen eisers stellen juist zou zijn, zal voor het beoordelen of sprake is van planschade een planologische vergelijking moeten worden gemaakt tussen enerzijds de maximale planologische invulling van het vigerende bestemmingplan en anderzijds het met de vrijstelling mogelijk gemaakte bouwplan. Het betoog van eisers brengt derhalve geen verandering in de beoordeling.
2.9 De enkele niet onderbouwde stelling van eisers dat een makelaar die zij hebben geraadpleegd een waardedaling van 12% reëel acht, levert naar het oordeel van de rechtbank geen concreet aanknopingspunt op voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van de SAOZ.
2.10 Naar aanleiding van het betoog van eisers dat de planschade voortduurt, omdat het vrijstellingsbesluit inmiddels is “ingepast” in het nieuwe bestemmingsplan ‘Vijfhuizen 2010’, dat op 24 december 2010 onherroepelijk is geworden, heeft verweerder terecht gesteld dat eisers een nieuw verzoek kunnen indienen, waarin zij om een tegemoetkoming in de planschade verzoeken ten gevolge van het in werking treden van het nieuwe bestemmingsplan. In deze procedure kan dit verder geen rol spelen.
2.11 Tot slot concludeert de rechtbank dat het ter zitting door eisers gedane beroep op de beschikking van 29 mei 2008 in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) geen doel treft. Hoewel uit de WOZ-beschikking blijkt dat de waarde van de woning van eisers aanvankelijk te hoog is vastgesteld, is dit niet gerelateerd aan de toekomstige bouw van de appartementen. Ook los daarvan kan de WOZ-beschikking in verband met het verzoek om planschade geen rol spelen, nu voor de bepaling van de WOZ-waarde wordt uitgegaan van de feitelijke situatie en in het kader van een verzoek om planschade juist niet de feitelijke situatie van belang is, maar hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd.
2.12 Gelet op de vorenstaande overwegingen is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.