ECLI:NL:RBHAA:2012:BW3888

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
190625 / HA RK 12-30
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

Op 16 maart 2012 heeft de Rechtbank Haarlem een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de verzoeker in een strafzaak. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman W.A.L. de Boer, had de wraking aangevraagd van de rechters mrs. [X], [Y] en [Z] op basis van vermeende vooringenomenheid. Tijdens de openbare zitting werd het standpunt van de verzoeker toegelicht, waarbij de raadsman stelde dat de rechtbank eerder verzoeken tot schorsing van de vervolging had afgewezen, wat leidde tot een gevoel van vooringenomenheid. De officier van justitie, mr. R. Hagemeier, betwistte deze claim en stelde dat de afwijzing van de verzoeken door de rechtbank gerechtvaardigd was.

De rechtbank oordeelde dat een procesbeslissing, zoals de afwijzing van de verzoeken, op zichzelf onvoldoende grond biedt voor wraking. De rechters worden geacht onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid en dat de argumenten van de verdediging niet voldoende waren om de wraking te rechtvaardigen. De rechtbank wees het verzoek om wraking af en beval dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. W.J. van Andel, voorzitter van de wrakingskamer, en de leden mrs. J.M. Janse van Mantgem-Verdonk en M. Flipse. De griffier, mr. D.M.A. Richelle, was aanwezig bij de uitspraak. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 190625 / HA RK 12-30
Beslissing van 16 maart 2012
Op verzoek van
[verzoeker], verzoeker.
1. Procesverloop
1.1. Op de openbare zitting van 16 maart 2012 heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs. [X], [Y] en [Z], hierna te noemen: de rechters, in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaak met [parketnummer], hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2. Verzoeker, diens raadsman, officier van justitie en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 16 maart 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman W.A.L. de Boer. Voorts zijn verschenen de rechters en de officier van justitie, mr. R. Hagemeier.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. De raadsman van verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft tweemaal het verzoek tot schorsing van de vervolging, omdat verzoeker niet in staat zou zijn de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, afgewezen. De argumenten die de rechtbank heeft genoemd bij de afwijzing van de verzoeken, leidden bij de verdediging tot het gevoel dat er sprake is van een bepaalde mate van vooringenomenheid. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat ook uit de suggestieve vraagstelling blijkt van vooringenomenheid bij de rechtbank.
2.2. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de door de rechtbank genoemde gronden ter onderbouwing van de afwijzing van de verzoeken van de raadsman deze beslissing kan dragen. De officier van justitie heeft betwist dat de aan verzoeker gestelde vragen suggestief van aard zijn. Verzoeker heeft een verklaring ter terechtzitting afgelegd en de voorzitter heeft daarop nadere vragen gesteld. Verzoeker heeft begrepen dat hij gebruik kon maken van zijn zwijgrecht, hetgeen hij ook heeft gedaan. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat de afwijzing van een verzoek geen grond voor wraking is, tenzij de beslissing heel onbegrijpelijk is. Dat is hier niet aan de orde.
2.3. Mr. [X] heeft aangegeven dat zij zich niet herkent in de suggestieve vraagstelling en heeft daaraan toegevoegd dat de raadsman op geen enkele moment ter terechtzitting zijn ongenoegen over de formulering van de vragen kenbaar heeft gemaakt. Verzoeker kwam duidelijk over in de beantwoording van de vragen; deze antwoorden kwamen bovendien overeen met de verklaring die hij bij de politie had afgelegd.
3. De beoordeling
3.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2. De afwijzing van de verzoeken van de verdediging betreft een procesbeslissing. Een procesbeslissing is voor de daarbij in het ongelijk gestelde partij op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Een rechter moet een tussentijds aan hem gevraagde procesbeslissing kunnen nemen en motiveren opdat het proces voortgang kan vinden. Met het nemen van een dergelijke beslissing blijkt onvermijdelijk van een standpunt van de rechter, maar dat impliceert niet zonder meer dat de rechter vooringenomenheid koestert, noch dat een vrees voor partijdigheid voor andere door de rechter te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. Er zijn ook geen andere omstandigheden gesteld of gebleken, waaruit moet worden geconcludeerd dat de procesbeslissing zelf is ingegeven door vooringenomenheid van de rechters. Van een suggestieve vraagstelling is de rechtbank niet gebleken. De raadsman heeft dit punt bovendien ook niet eerder ter terechtzitting ter discussie gesteld.
3.3. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.4. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst het verzoek om wraking af;
4.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3. beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, en mrs. J.M. Janse van Mantgem-Verdonk en M. Flipse, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2012 in tegenwoordigheid van mr. D.M.A. Richelle als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.