De weigeringsgrond: persoonsgegevens
2.16 De documenten genummerd 1, 2, 6 t/m 8, en 11, heeft verweerder niet verstrekt op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob. Verweerder stelt dat deze documenten afkomstig zijn uit het strafdossier van Faber en persoonsgegevens bevatten als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Verweerder heeft daarbij overwogen dat de documenten uitsluitend betrekking hebben op Faber en informatie bevat die herleidbaar is tot Faber.
2.17 De rechtbank is van oordeel dat de documenten 1, 2, 6 t/m 8, en 11 strafrechtelijke persoonsgegevens bevatten als bedoeld in artikel 22 van de Wbp die herleidbaar zijn tot Faber. Verstrekking van deze persoonsgegevens is uitsluitend toegestaan op de voet van artikel 23 van de Wbp, hetgeen in dit geval niet mogelijk is. Geanonimiseerde verstrekking van de inhoud van de documenten is evenmin mogelijk nu duidelijk is dat de documenten informatie over Faber bevatten. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van Faber er aan in de weg staat dat deze documenten openbaar worden gemaakt. Eiser heeft aangegeven dat verweerder niet consequent is door de uitspraken van de bijzondere rechtspleging wel (documenten 9 en 10) en de dagvaardingen van Faber (documenten 6 tot en met 8) niet openbaar te maken. Dat kan er echter niet aan af doen dat ten aanzien van documenten die strafrechtelijke persoonsgegevens bevatten, de absolute weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder d, van de Wob geldt. De hiertegen gerichte beroepsgrond van eiser wordt verworpen.
2.18 Ook de documenten 15 en 16 bevatten strafrechtelijke persoonsgegevens, zodat verstrekking van deze gegevens op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder d, van de Wob achterwege dient te blijven. Aangezien artikel 10, eerste lid aanhef en onder d, van de Wob op deze documenten van toepassing is, heeft verweerder de weigering deze stukken openbaar te maken ten onrechte gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Het beroep is in zoverre gegrond. Aangezien een absolute weigeringsgrond in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten zal de rechtbank de rechtsgevolgen van dit deel van besluit II in stand laten.
De weigeringsgrond: de persoonlijke levenssfeer
2.19 De documenten 3 t/m 5, 9, 10, 12 t/m 14, 38 en 39 heeft verweerder verstrekt met uitzondering van de persoonsgegevens van derden onder toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Verweerder heeft daarbij overwogen dat deze documenten niet algemeen bekende informatie bevatten die raakt aan de persoonlijke levenssfeer van derden die als getuigen, slachtoffers of een andere hoedanigheid bij de zaak Faber betrokken zijn geweest. Verweerder heeft deze grond ook ingeroepen ten aanzien van overleden personen en stelt dat ook de persoonsgegevens van deze personen bescherming behoeven. Verweerder heeft ter zitting met betrekking tot de documenten 3 t/m 5, 9, 10, 12 t/m 14, 38 en 39 deze weigeringsgrond niet langer gehandhaafd waar het gaat om de namen van overheidsfunctionarissen. Het beroep is in zoverre gegrond. Aangezien van de documenten 5, 12, 14, 38 en 39 uitsluitend de namen van overheidsfunctionarissen zijn weggelakt, gaat de rechtbank ervan uit dat dit betekent dat de verweerder deze documenten alsnog in zijn geheel openbaar zal maken.
2.20 Na lezing van de documenten 9 en 10 (uitspraken Bijzondere Rechtspleging) is de rechtbank van oordeel dat de documenten persoonsgegevens van getuigen en slachtoffers bevatten. Partijen gaan er van uit dat de meeste van de personen die in de documenten 9 en 10 worden genoemd zijn overleden. Onder omstandigheden komt ook de persoonlijke levenssfeer van overleden personen voor bescherming in aanmerking. Deze situatie doet zich in dit geval echter niet voor. Het gaat immers om namen van getuigen en slachtoffers die indertijd in een openbaar proces bekend zijn geworden. De namen zijn al eens openbaar gemaakt. Daar kan geheimhouding op dit moment niet veel meer aan veranderen. Het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de getuigen en slachtoffers weegt onder deze omstandigheden niet op tegen het belang bij volledige openbaarmaking van de betreffende documenten. Verweerder heeft nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011, LJN: BQ2643 en de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht van 4 december 2007, LJN: BB9778. De situaties die in deze uitspraken aan de orde waren, verschillen echter essentieel van het onderhavige geval. Beide uitspraken betreffen een verzoek tot openbaarmaking van medische gegevens van een recent overleden familielid. Aan deze uitspraken komt dus voor deze zaak geen betekenis toe. Verweerder heeft zich ten aanzien van de documenten 9 en 10 in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de weg staat aan openbaarmaking van de namen van de in die documenten genoemde getuigen en slachtoffers. Ook in zoverre is het beroep van eiser gegrond.
2.21 Voor wat betreft de namen van raadslieden van Faber en zijn broer, waarvan moet worden aangenomen dat zij zijn overleden, in de documenten 2, 3 en 13 geldt dat niet valt in te zien dat het nog in hun belang is dat niet openbaar wordt gemaakt dat zij indertijd als raadsman van Faber en zijn broer zijn opgetreden. Verweerder heeft zich ten aanzien van deze documenten ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de weg staat aan openbaarmaking van de namen van de in die documenten genoemde raadslieden. In zoverre is het beroep van eiser gegrond.
2.22 Openbaarmaking van document 45 (brieven van burgers), dat bestaat uit meerdere documenten, heeft verweerder geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Verweerder heeft daarbij overwogen dat openbaarmaking van brieven en e-mailberichten ook bij anonimisering van de namen de persoonlijke levenssfeer van deze burgers raakt. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat burgers bij het aanschrijven van verweerder ervan uit mogen gaan dat hun schrijven later niet openbaar wordt gemaakt. Ter onderbouwing heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2009, LJN: BK 0116.
2.23 Met betrekking tot de aan verweerder gerichte brieven en e-mailberichten van burgers, is de rechtbank na lezing van oordeel dat deze stukken persoonlijke omstandigheden en soms emotionele uitlatingen bevatten. Openbaarmaking raakt de persoonlijke levenssfeer van deze personen. Verweerder heeft in redelijkheid openbaarmaking van deze brieven en e-mailberichten kunnen weigeren. De hiertegen gerichte beroepsgrond van eiser wordt verworpen. Ten aanzien van de schriftelijke reacties van verweerder op de brieven en e-mailberichten overweegt de rechtbank dat daarin niet wordt ingegaan op individuele argumenten. In de reacties wordt een algemene en zakelijke uiteenzetting gegeven die grotendeels juridisch van aard is. Openbaarmaking van deze reacties, mits geanonimiseerd, raakt de persoonlijke levenssfeer van burgers niet. Voor zover het betreft de reacties op de brieven en e-mailberichten heeft verweerder ten onrechte openbaarmaking geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. In zoverre is het beroep van eiser gegrond.
De weigeringsgrond: persoonlijke beleidsopvattingen
2.24 De documenten 35 t/m 37 en 40 t/m 44 en 46 t/m 49 heeft verweerder (onder meer) met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob niet verstrekt. De documenten zijn volgens verweerder opgesteld ten behoeve van intern beraad en bevatten persoonlijke beleidsopvattingen. Verweerder acht het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering indien standpunten van ambtenaren zelfstandig worden betrokken in de publieke discussie. Verweerder ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob in niet tot personen herleidbare vorm informatie te verstrekken over de in de documenten opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaren.
2.25 Na lezing van de documenten is de rechtbank van oordeel dat de documenten 35 t/m 37 en 40 t/m 44 en 46 t/m 49 zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van deze documenten. Voor zover de documenten feiten bevatten die geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn, zijn deze zozeer met die beleidsopvattingen verweven dat verweerder de openbaarmaking ervan met een beroep op artikel 11 van de Wob heeft mogen weigeren.
2.26 Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies:
- Openbaarmaking van de brieven van 31 mei 2011, met als bijlage een brief van het Arrondissementsparket Zwolle-Lelystad (per abuis) gedateerd 16 november 2010 en de Duitse vertaling daarvan, de brief van 26 mei 2011 en de documenten 1, 2, 6 t/m 8, 11, 15 t/m 37, 40 t/m 44, 45, voor zover dit brieven en e-mailberichten van burgers betreft, en 46 t/m 49 heeft verweerder op goede gronden geweigerd (overweging 2.14, 2.17, 2.23 en 2.25).
- Openbaarmaking van de documenten 15 en 16 heeft verweerder ten onrechte gebaseerd op artikel 10, tweede lid aanhef en onder a, e en g, van de Wob (overweging 2.15 en 2.18).
- Openbaarmaking van document 45, voor zover dit de schriftelijke reacties op de brieven en e-mailberichten van de burgers betreft, heeft verweerder ten onrechte geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (overweging 2.23).
- Openbaarmaking van persoonsgegevens in de documenten 3 t/m 5, 9, 10, 12 t/m 14, 38, 39, heeft verweerder ten onrechte geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (overweging 2.19, 2.20, 2.21 en 2.23).