ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5512

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/156507-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding en wederrechtelijk binnendringen in gemeentelijk gebouw

Op 24 januari 2012 deed de politierechter van de Rechtbank Haarlem uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huisvredebreuk en lokaalvredebreuk. De zaak betrof een incident op 17 maart 2011, waarbij de verdachte zonder toestemming het gemeentehuis van Zaandijk betrad, ondanks een eerder opgelegd toegangsverbod van de Burgemeester en Wethouders van Zaanstad. De politierechter stelde vast dat de dagvaarding voor feit 1 nietig was, omdat de omschrijving van het feit onvoldoende duidelijk en specifiek was. Dit was in strijd met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de dagvaarding een duidelijke opgave van het ten laste gelegde feit bevat.

De politierechter oordeelde dat de verdachte zich op een hinderlijke wijze had opgehouden, maar dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid. De officier van justitie had aanvankelijk om vrijspraak van feit 1 verzocht, maar na overleg met de politierechter werd besloten de dagvaarding nietig te verklaren. Voor feit 2, het wederrechtelijk binnendringen, werd de verdachte echter wel schuldig bevonden. De politierechter legde een taakstraf op van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis.

De uitspraak benadrukte de noodzaak van duidelijke en specifieke tenlasteleggingen in strafzaken, vooral wanneer grondrechten zoals het recht op vergadering en betoging in het geding zijn. De politierechter volgde de verdediging niet in het betoog dat het besluit van de gemeente onrechtmatig was, en concludeerde dat het besluit om de verdachte de toegang tot gemeentelijke gebouwen te ontzeggen niet evident onrechtmatig was. De zaak illustreert de balans tussen handhaving van de openbare orde en de bescherming van individuele rechten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Politierechter
Parketnummer: 15/156507-11
Uitspraakdatum: 24 januari 2012
Proces-verbaal van het verhandelde op de openbare terechtzitting van 24 januari 2012.
Aanwezig zijn:
mr. F.F.W. Brouwer, politierechter,
mr. J.M. Pauwelussen, officier van justitie,
en mr. S.J. Giling, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de politierechter naar haar personalia als volgt:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen zij zal horen en deelt haar mede dat zij niet tot antwoorden is verplicht.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
Ten aanzien van feit 1:
De politierechter stelt met betrekking tot feit 1 ambtshalve de geldigheid van de dagvaarding aan de orde. Hij bespreekt - zakelijk weergegeven - het volgende:
In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is opgenomen dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd. Uit de jurisprudentie volgt dat, wanneer een ten laste gelegd feit onvoldoende duidelijk of onvoldoende specifiek is omschreven, dit kan leiden tot de nietigheid van de dagvaarding.
In de onderhavige zaak is overtreding van artikel 2.50 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Zaanstad aan de orde. De omschrijving van het feitelijk handelen van verdachte is in de tenlastelegging vervolgens als volgt weergegeven:
"(...) heeft zij, verdachte, toen en aldaar zich intimiderend opgehouden door met woord, gebaar en borden duidelijk te maken tegen de bajesboten te zijn die in de gemeente Zaanstad zijn gevestigd. "
De vraag rijst of deze omschrijving voldoende duidelijk en specifiek is. Het met woord, gebaar en borden duidelijk maken tegen de bajesboten te zijn die in de gemeente Zaandam zijn gevestigd, hoeft immers geen intimiderend gedrag in te houden, terwijl dit uit de bewoordingen in de tenlastelegging wel lijkt te volgen.
De officier van justitie voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
Met betrekking tot feit 1 merk ik op dat in artikel 2.50 van de APV Zaanstad onder meer is opgenomen dat het verboden is zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal. Uit de omschrijving van het feitelijk handelen van verdachte in de tenlastelegging is echter niet af te leiden dat verdachte zich op een hinderlijke wijze zou hebben opgehouden voor de ingang van het gemeentehuis van Zaandijk.
Het was, gelet op het voorgaande, mijn bedoeling te verzoeken om verdachte vrij te spreken van feit 1. Nu ik echter de woorden van de politierechter heb beluisterd, ben ik van mening dat het meer in de rede ligt te verzoeken de dagvaarding met betrekking tot feit 1 nietig te verklaren.
Overigens vraag ik me ook af of de ingang van het gemeentehuis wel kan vallen onder het bestanddeel "portaal", zoals opgenomen in de tenlastelegging.
De raadsman voert zakelijk weergegeven als volgt het woord:
Ik stel mij op het standpunt dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 inderdaad nietig moet worden verklaard. Ik heb dit ook zo opgenomen in mijn pleitnota onder het eerste kopje "dagvaarding onder 1 nietig" en wil hier naar verwijzen.
De politierechter doet direct mondeling uitspraak ten aanzien van feit 1, zoals hierna in de Aantekening van het mondeling vonnis, onder 2. Voorvragen, is vermeld, inhoudende de nietigverklaring van de dagvaarding voor wat betreft feit 1.
Ten aanzien van feit 2
De politierechter deelt mondeling onder meer mede de korte inhoud van de navolgende stukken uit het dossier:
I.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2011. Dit proces-verbaal, op ambtseed respectievelijk belofte opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier, [verbalisant 2], hoofdagent en [verbalisant 3], aspirant, houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant(en) dan wel een (of meer) van hen:
Op 17 maart 2011 kwamen wij aan bij het gemeentehuis van Zaanstad, gevestigd Bannehof te Zaandijk, gemeente Zaanstad. Wij zagen zes activisten pal voor de ingang van het gemeentehuis staan.
Na dit laatste bevel zagen wij dat drie actievoerders waaronder [verdachte] zich toegang verschaften tot de centrale hal van het gemeentehuis, ondanks haar toegangsverbod.
II.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 13 oktober 2011 door getuige [verbalisant 1], brigadier van beroep, ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
Ik weet ambtshalve wie [verdachte] is. (...) De demonstranten bevonden zich in de centrale hal. Wij stonden daar samen met twee bodes en ik heb tegen alle drie de demonstranten gezegd dat ze waren aangehouden. Ik heb [verdachte] ook aangehouden.
III.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 13 oktober 2011 door getuige [verbalisant 2], hoofdagent van beroep, ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
Nadat mijn collega had gezegd dat ze waren aangehouden zag ik dat drie van de demonstranten in versnelde pas het gemeentehuis binnenliepen. Ik ben achter [verdachte] aangelopen. Ik heb haar bij de kraag gepakt en naar buiten geleid.
IV.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 13 oktober 2011 door getuige [getuige 1], beveiliger/ gastheer van beroep, ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
Ik weet wie [verdachte] is. (...) [verdachte] is op 17 maart 2011 naar binnen gegaan. Ze is naar binnen gegaan terwijl ze een pandverbod had en toen is ze aangehouden.
V.
Een schriftelijk stuk zijnde een beschikking van de Burgemeester en Wethouders van Zaanstad, gericht aan verdachte en haar uitgereikt op 18 februari 2011, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Op grond van uw gedrag op 17 februari 2011, is het u met ingang van heden verboden om op eigen initiatief de gebouwen van de gemeente Zaanstad te betreden. Dit verbod geldt in elk geval voor de periode van 1 jaar, tot 17 februari 2012.
Overigens
VI.
Een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte d.d. 29 augustus 2011 waaruit blijkt dat verdachte in dat register wel eerder als verdachte is geregistreerd.
De verdachte, ter terechtzitting ondervraagd, beroept zich op haar zwijgrecht.
De officier van justitie voert, zakelijk weergegeven, als volgt het woord:
Ik acht hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Uit de processen-verbaal in het dossier blijkt dat verdachte op 17 maart 2011 het gemeentehuis van Zaandam is binnengegaan. Dit terwijl zij wist dat er voor haar op die datum een toegangsverbod gold voor dat gemeentehuis. De vraag of verdachte op een eerder moment ter zake van feit 1 al dan niet rechtmatig zou zijn aangehouden, doet niet ter zake. Verdachte is immers zelf het gemeentehuis binnengegaan.
De officier van justitie leest vervolgens de vordering voor en legt die aan de politierechter over. Een kopie van die vordering wordt als bijlage I aan dit proces-verbaal gehecht.
De raadsman voert het woord ter verdediging overeenkomstig de inhoud (vanaf pagina 6, onder 30) van een als bijlage II aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotitie, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd. De raadsman verzoekt zijn cliënt vrij te spreken van hetgeen haar onder feit 2 ten laste is gelegd.
De officier van justitie voert, zakelijk weergegeven, als volgt het woord:
Ik vraag om aanhouding van de zaak teneinde te laten uitzoeken wat precies de grondslag was voor het geven van het toegangsverbod aan verdachte. Desgevraagd antwoord ik dat ik contact kan opnemen met de gemeente Zaanstad. Zij kunnen wellicht meer vertellen over de achtergrond van het besluit om verdachte de toegang te weigeren tot de gebouwen van de gemeente Zaanstad.
De raadsman reageert, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik verzet me tegen aanhouding van de zaak. De officier van justitie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het dossier. Ik acht het in strijd met de goede procesorde als zij het dossier nu nog kan laten aanvullen. Bovendien is mijns inziens direct vast te stellen dat er sprake is van een onrechtmatig genomen besluit.
De officier van justitie verzoekt om een korte schorsing van de zitting.
De politierechter staat een korte schorsing toe. Na 20 minuten wordt het onderzoek ter terechtzitting hervat.
De officier van justitie voert, zakelijk weergegeven, als volgt het woord:
Ik trek mijn verzoek om de zaak aan te houden in. In reactie op hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, merk ik op dat het besluit waarin het verdachte is verboden om op eigen initiatief de gebouwen van de gemeente Zaanstad te betreden, in deze strafprocedure niet ter toetsing aan de strafrechter voorligt. Anders dan de raadsman heeft betoogd, ben ik van mening dat dit ook niet volgt uit het aangehaalde arrest van de HR van 24-09-2002. Dit arrest ziet namelijk op een andere situatie dan de onderhavige, omdat in het onderhavige geval artikel 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (lokaalvredebreuk) aan de orde is, terwijl in het aangehaalde arrest artikel 184 Sr (niet voldoen aan een ambtelijk bevel) aan de orde was. Bij verdenking van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, ligt het betreffende bevel ter toetsing voor omdat dit bevel onderdeel uitmaakt van de tenlastelegging. Dat is in het geval van lokaalvredebreuk niet het geval.
De raadsman reageert, zakelijk weergegeven, als volgt:
De uitleg van de officier van justitie over de formele rechtskracht is mijns inziens te beperkt. Ik wijs in dit verband op de annotaties van L.J.J. Rogier en Y. Buruma bij het door mij aangehaalde arrest van de HR.
Verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Zij maakt van dit recht geen gebruik.
De politierechter sluit het onderzoek ter terechtzitting en doet direct mondeling uitspraak.
Van dit uitgesproken vonnis is aantekening gehouden op de wijze als hieronder vermeld.
Aantekening van het mondeling vonnis
1. Tenlastelegging
feit 1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 maart 2011 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, zich zonder redelijk doel op een voor (een) ander(en) hinderlijke wijze heeft opgehouden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal en/of een telefooncel en/of een wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel en/of een parkeergarage en/of een rijwielstalling en/of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de ingang van het gemeentehuis van Zaandijk dan wel dat zij (een) evengenoemde ruimte(n) heeft verontreinigd en/of gebezigd voor een ander doel dan waarvoor de ruimte(n) is/zijn bestemd, immers heeft zij, verdachte, toen en aldaar zich intimiderend opgehouden door met woord, gebaar en borden duidelijk te maken tegen de bajesboten te zijn die in de gemeente Zaanstad zijn gevestigd;
feit 2
zij op of omstreeks 17 maart 2011 te Zaandijk, gemeente Zaanstad wederrechterlijk is binnengedrongen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het gemeentehuis van Zaandijk.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de politierechter de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
2. Voorvragen
Ten aanzien van feit 1
De politierechter overweegt (ambtshalve) dat in artikel 261 Sv onder meer is opgenomen dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd. Uit de jurisprudentie volgt dat, wanneer een ten laste gelegd feit onvoldoende duidelijk of onvoldoende specifiek is omschreven, dit kan leiden tot nietigheid van de dagvaarding.
In de onderhavige tenlastelegging is onder feit 1 de juridische omschrijving uit artikel 2.50 van de APV Zaanstad opgenomen. Vervolgens is het feitelijk handelen van verdachte als volgt omschreven:
"immers heeft zij, verdachte, toen en aldaar zich intimiderend opgehouden door met woord, gebaar en borden duidelijk te maken tegen de bajesboten te zijn die in de gemeente Zaanstad zijn gevestigd".
De politierechter is van oordeel dat deze feitelijke omschrijving niet voldoende duidelijk en specifiek is. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte met woord, gebaar en borden duidelijk zou hebben gemaakt tegen de bajesboten te zijn die in de gemeente Zaanstad zijn gevestigd, volgt immers niet dat zij zich intimiderend heeft opgehouden. Ook overigens is niet duidelijk waar het intimiderende gedrag van verdachte uit zou hebben bestaan of op welke wijze zij zich hinderlijk zou hebben opgehouden. Het vorenstaande klemt temeer nu de toepasselijkheid van grondrechten aan de orde kan zijn en verdachte onder meer een beroep doet op haar (grond)recht tot vergadering en betoging (artikel 9 van de Grondwet).
Gelet op hetgeen hiervoor wordt overwogen is naar het oordeel van de politierechter niet voldaan aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv. Daaruit volgt dat de dagvaarding voor wat betreft feit 1 nietig is.
Ten aanzien van feit 2
Voor het overige stelt de politierechter vast dat de dagvaarding geldig is, dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, gerekwireerd tot:
* bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit;
* de oplegging van een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
4. Bewijs
4.1 Bewijsverweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd. Hij voert hiertoe - kort samengevat - aan dat het bestanddeel wederrechtelijk niet kan worden bewezen, omdat het besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zaanstad, waarin het verdachte is verboden tot 17 februari 2012 de gebouwen van de gemeente Zaanstad te betreden, om meerdere redenen wegens strijd met de Gemeentewet onrechtmatig is. De raadsman stelt zich, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2002 (LJN AE2126) op het standpunt dat het toegangsverbod van Burgemeester en Wethouders in de onderhavige strafrechtelijke procedure inhoudelijk ter toetsing voorligt.
De politierechter overweegt dat Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zaanstad na een incident met verdachte op 17 februari 2011 hebben besloten dat het verdachte wordt verboden een jaar lang de gebouwen van de gemeente Zaanstad zonder voorafgaande gemeentelijke toestemming te betreden. De politierechter volgt de raadsman niet in zijn betoog dat het voornoemde besluit in de onderhavige procedure inhoudelijk ter volle toetsing voorligt. De politierechter overweegt daartoe in het bijzonder dat het bedoelde besluit een duidelijk (privaatrechtelijke) beheerscomponent heeft in die zin dat aan de (organen van de) gemeente Zaanstad de bevoegdheid toekomt om als eigenaar / beheerder van de gemeentelijke gebouwen beheersmaatregelen te treffen. In een strafrechtelijke procedure ligt in beginsel de rechtmatigheid van een privaatrechtelijk besluit c.q. handeling niet ter toetsing voor. Alleen in die situatie waarin met vrucht gesteld kan worden dat het een evident onrechtmatig gemeentelijk besluit en /of handelen betreft, zou bij de strafrechter de rechtmatigheid van het besluit en daarmee de rechtskracht aan de orde kunnen komen. Van een dergelijke evidente onrechtmatigheid is ten aanzien van het gewraakte toegangsverbod, naar het oordeel van de politierechter, echter niet gebleken.
De verwijzing door de raadsman naar het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2002, maakt het voorgaande niet anders, nu het in die situatie, anders dan in de onderhavige situatie, ging om de toetsing van een bevel met een duidelijke strafrechtelijke component.
De politierechter overweegt dat uit het stelsel van de Gemeentewet (o.a. artikel 160 van de Gemeentewet) volgt dat aan het college van Burgemeester en Wethouders het beheer over de gebouwen van de gemeente als uitvoeringsbevoegdheid is overgelaten. Hieruit volgt dat de bevoegdheid om besluiten te nemen die het beheer van de gebouwen treft bij dat college van ligt. De stelling van de raadsman dat het besluit (evident) onrechtmatig is, omdat het genomen had moeten worden door de Raad volgt de politierechter dan ook niet. Het beroep van de verdediging op de artikelen 108 en147 van de Gemeentewet mist in dit geval doel, nu de toepassing daarvan niet aan de orde is.
Het betoog van de verdediging dat, zo begrijpt de politierechter, de ordehandhaving ten tijde van een vergadering van de gemeenteraad, ingevolge artikel 26 van de Gemeentewet een exclusieve bevoegdheid is van de burgemeester als voorzitter van de gemeenteraad, en dus niet van het college van Burgemeester en Wethouders, waardoor het toegangsverbod van Burgemeester en Wethouders in de gegeven situatie ten onrechte jegens verdachte is toegepast dan wel ingeroepen, volgt de politierechter niet. Nu hetgeen tenlaste is gelegd geen betrekking heeft op een verstoring van de orde van de raadsvergadering in directe zin - de ordeverstoring was immers aan de orde buiten de zaal waar de raadsvergadering plaatsvond, te weten de ingang van het gemeentelijk gebouw - mist de bepaling van de Gemeentewet inzake de handhaving van de orde bij raadsvergaderingen toepassing.
De stelling van de raadsman dat het besluit onrechtmatig is, omdat dit besluit impliceert dat het verdachte is verboden "enig gebouw" in de gemeente Zaanstad te betreden, volgt de politierechter evenmin. Een redelijke uitleg van het besluit, gelet op de context, maakt voldoende duidelijk dat het toegangsverbod alleen ziet op die gebouwen in Zaanstad waar de gemeente het beheer over heeft. Het besluit is dan ook niet disproportioneel.
Tot slot overweegt de politierechter dat het onderhavige, als beheersmaatregel bedoeld, besluit, niet in strijd kan worden geacht met artikel 12 van het Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten.
De politierechter is, gelet op het betoog van de verdediging en hetgeen daarover hiervoor is overwogen, van oordeel dat het namens verdachte in het strafproces gewraakte besluit van Burgemeester en Wethouders, waarin het verdachte is verboden tot 17 februari 2012 de gebouwen van de gemeente Zaanstad te betreden, niet als evident onrechtmatig moet worden aangemerkt. Derhalve gaat de politierechter uit van de rechtskracht van dat besluit.
4.2 Bewijsmiddelen
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
* de hiervoor onder I tot en met IV vermelde processen verbaal;
* het hiervoor onder V vermelde schriftelijk stuk.
De hiervoor als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Het onder V van dit proces-verbaal opgenomen schriftelijke stuk wordt slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
4.3 Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 17 maart 2011 te Zaandijk, gemeente Zaanstad wederrechterlijk is binnengedrongen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het gemeentehuis van Zaandijk.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder overweegt de politierechter dat verdachte op 17 maart 2011 in het gemeentehuis van Zaandijk is binnengedrongen, terwijl zij wist dat haar de toegang tot dit gebouw was ontzegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de politierechter van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 9, 22c, 22d, 139
9. Beslissing
De politierechter:
Ten aanzien van feit 2:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van twintig (20) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door tien (10) dagen hechtenis.
10. Rechtsmiddel
De politierechter deelt verdachte mede, dat zij binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen het vonnis, waarna de zaak opnieuw zal worden behandeld door het gerechtshof te Amsterdam en maakt verdachte opmerkzaam op het recht om ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Dit proces-verbaal is door de politierechter en de griffier vastgesteld en ondertekend.