2. Overwegingen
2.1 De heer [naam], geboren [geboortedatum] en wonend in de gemeente Haarlem, werkt ruim 25 jaar voor het Pieter Vermeulen Museum, gevestigd in Driehuis, gemeente Velsen. Hij werkt vanaf 1984 als vrijwilliger, sinds 1991 als betaalde kracht via de Banenpoolregeling en sinds 2002 in zijn huidige ID-baan. Tijdens deze laatste periode zijn er een aantal evaluatiemomenten geweest, onder meer door TNO-arbeid en Tempo Team HR Solutions. De evaluaties geven zijn beperkingen weer en de conclusie luidt dat hij zijn werkzaamheden het beste in het museum kan blijven doen. Eiseres ontving voor de werkzaamheden van de heer [naam] sinds 2002 loonkostensubsidie van de gemeente Haarlem.
2.2 In artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts geschiedt met inachtneming van een redelijke termijn.
2.3 Op 7 december 2010 heeft verweerder besloten de ID- en WIW-subsidie voor alle werknemers geboren na 1 juli 1949 per 1 januari 2012 te beëindigen. Bij besluit van 19 januari 2011 heeft verweerder dit aan eiseres meegedeeld. Verweerder legt aan het besluit ten grondslag dat het afbouwen van de ID- en WIW-subsidie onontkoombaar is gelet op de huidige en komende rijksbezuinigingen op (het werkdeel van) het participatiebudget. Het rendement van de ID- en WIW-banen in uitstroom naar regulier werk is gering. Zonder maatregelen zal het financiële beslag dat deze subsidies leggen op het werkdeel oplopen van 10% tot naar verwachting 40% van het beschikbare budget. De afbouw van de regelingen wordt gekoppeld aan een goede begeleiding en oog voor de persoonlijke situatie van de mensen. Met deze mededeling heeft eiseres ruim de tijd zich voor te bereiden op de situatie na 1 januari 2012. Dit is een redelijke termijn in de zin van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb, aldus verweerder. Verweerder heeft het besluit na bezwaar gehandhaafd. Daarbij is eiseres een eenmalige overbruggingssubsidie aangeboden van € 10.000,-. Daarnaast overweegt verweerder dat, nu het museum is gelegen binnen de gemeente Velsen en het museum de winst na aftrek van de bedrijfsvoerings- en personele kosten aan deze gemeente afdraagt, het in de rede ligt dat eiseres in overleg treedt met de gemeente Velsen om te bezien of deze gemeente een oplossing kan bieden om de desbetreffende werknemer in het museum aan het werk te houden.
2.4 Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder geen redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb heeft gehanteerd bij het stopzetten van de loonkostensubsidie. Eiseres is door het besluit van 19 januari 2011 op de hoogte gebracht van de beëindiging van de subsidie en op dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. Eiseres beschikt niet over voldoende eigen middelen om de heer [naam] bij het wegvallen van de subsidie in dienst te houden.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres ontving sedert 2002 van verweerder loonkostensubsidie voor de ID-baan van de heer [naam]. Bij brief van 24 november 2010 heeft verweerder aan eiseres aangekondigd dat de loonkostensubsidie per 1 januari 2012 wordt afgebouwd. Bij brief van 8 december 2010 heeft verweerder eiseres daar nogmaals over geïnformeerd. Verweerder heeft bij besluit van 19 januari 2011 eiseres meegedeeld dat is besloten de ID- en WIW-subsidie voor alle werknemers geboren na 1 juli 1949 per 1 januari 2012 te beëindigen. Volgens vaste jurisprudentie is deze mededeling een besluit in de zin van art. 1:3 van de Awb indien het gaat om een langdurige subsidierelatie waarin voor tenminste drie jaar subsidie is verstrekt. Hieraan ligt dan grondslag dat met deze mededeling de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb is gaan lopen. Hieruit volgt dat eiseres een jaar de tijd heeft gehad om te zoeken naar een oplossing voor het wegvallen van de subsidie voor de heer [naam]. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze termijn onvoldoende was om op de nieuwe situatie in te spelen. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat haar standpunt dat de termijn te kort was samenhangt met overwegingen die in de emotionele sfeer liggen. Eiseres wilde pas tot beëindiging van het dienstverband met de heer [naam] overgaan als er geen andere mogelijkheid meer zou zijn. Zij heeft daarbij gewezen op de handicap van de heer [naam], het moeilijk verlopende intermenselijk contact, diens leeftijd en de omstandigheid dat het museum al 25 jaar zijn thuisbasis is. De heer [naam] is erg van het museum afhankelijk en eiseres vond een WW- en daarna WWB-uitkering geen prettig vooruitzicht voor de heer [naam]. Gelet hierop wilde eiseres de door verweerder beloofde maatwerkoplossing afwachten. De rechtbank is van oordeel dat deze sociale opstelling eiseres siert, maar dat de gevolgen van deze keuze wel voor rekening van eiseres dienen te blijven. Nu verweerder op al 24 november 2010 heeft aangekondigd de subsidies voor ID-banen te beëindigen met ingang van 1 januari 2012 heeft eiseres feitelijk ruim een jaar de tijd gekregen om zich in te stellen op de nieuwe situatie. Niet gebleken is dat het binnen deze termijn niet mogelijk was voor eiseres om het dienstverband met de heer [naam] per 1 januari 2012 te beëindigen. De beroepsgrond dat verweerder geen redelijke termijn in de zin van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb in acht heeft genomen, wordt dan ook verworpen.
2.6 Eiseres heeft voorts gesteld dat ondanks toezeggingen daartoe door verweerder geen maatwerkoplossing is geleverd. Bovendien stelt verweerder ten onrechte dat wanneer de heer [naam] een WW-uitkering krijgt hij dan met toestemming van de werkcoach van het UWV als vrijwilliger in het museum kan blijven werken, aldus eiseres.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt. De vraag of verweerder al dan niet maatwerk heeft geleverd kan pas een rol spelen als verweerder de subsidie heeft beëindigd. Ter beoordeling ligt voor het besluit waarbij verweerder op termijn de beëindiging van de (langlopende of structurele) subsidierelatie aankondigt. De grond dat na beëindiging van de subsidie geen maatwerkoplossing is geleverd, heeft geen betrekking op de vraag of een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb in acht is genomen. Deze grond kan pas aan de orde komen in een (eventuele) procedure tegen het besluit waarin de definitieve stopzetting van de subsidie is meegedeeld. Uit het door verweerder op 28 maart 2012 overgelegde e-mailbericht blijkt overigens dat daadwerkelijk is gepoogd maatwerk te leveren.
2.8 Tenslotte heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij voert daartoe aan dat de gemeente Apeldoorn een periode van vier jaren van afbouw redelijk acht. Ter onderbouwing legt eiseres de notitie “Afbouw ED- en WIW-regeling”, van de gemeente Apeldoorn over.
2.9 Deze beroepsgrond kan niet slagen. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder beleidsvrijheid heeft bij het al dan niet toekennen of voortzetten van subsidies. Het is aan verweerder om te bepalen hoe aan verweerder toevertrouwde gemeenschapsgelden worden besteed. Verweerder is daarbij niet gebonden aan door andere gemeenten gevoerd beleid.
2.10 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.