ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5702

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6327
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van de Wilhelminakerk te Haarlem als beschermd gemeentelijk monument

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 23 april 2012 uitspraak gedaan over de aanwijzing van de Wilhelminakerk in Haarlem als beschermd gemeentelijk monument. De rechtbank oordeelde dat de procedure die door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem is gevolgd, voldoende zorgvuldig is geweest. Eiseres, het Kerkgenootschap van de Nederlands Gereformeerde Kerk Haarlem-Centrum, had beroep ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2011, waarbij de kerk als gemeentelijk monument werd aangewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het advies van het Monumenten Advies Bureau (MAB) zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen gebreken zijn die het college zouden moeten weerhouden om dit advies te volgen. De rechtbank heeft de monumentwaardigheid van de Wilhelminakerk beoordeeld en vastgesteld dat het gebouw architectonische en cultuurhistorische waarde heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanwijzing als gemeentelijk monument niet onredelijk is en dat de belangen van eiseres in de afweging zijn meegenomen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat de aanwijzing van de Wilhelminakerk als gemeentelijk monument in overeenstemming is met de Monumentenverordening Haarlem 2006 en dat de procedure correct is gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 6327
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2012
in de zaak van:
het Kerkgenootschap van de Nederlands Gereformeerde Kerk Haarlem-Centrum,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. Vos, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft verweerder de Wilhelminakerk aan de [adres] aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 28 november 2011 beroep ingesteld.
Bij brief van 27 februari 2012 heeft eiseres een nadere reactie toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 maart 2012. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld van [naam], voorzitter Commissie van Beheer van de kerkenraad en [naam], mede opsteller van het advies van 11 mei 2011. Verweerder is vertegenwoordigd door R. de Vries vergezeld van drs. J.M.M. Jacobs, architectuurhistoricus, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Op 31 maart 2003 is door het Monumenten Advies Bureau (hierna: het MAB) te Nijmegen, in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project van de gemeente Haarlem met betrekking tot de Wilhelminakerk aan de [adres] (hierna: het kerkgebouw) een redengevende omschrijving opgemaakt. Het kerkgebouw is vervolgens geplaatst op een lijst met panden die voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking komen. Naar aanleiding van een verzoek burgerinitiatief van september 2007 heeft verweerder op 30 oktober 2008 besloten tot opname in de gemeentelijke monumentenlijst van de genomineerde panden. Op 11 april 2011 is het ontwerpbesluit aan eiseres toegezonden. Bij brief van 18 mei 2011 heeft eiseres een zienswijze ingediend. Daarbij is gevoegd een rapport, gedateerd 10 mei 2011, geschreven door [namen] over de monumentwaardigheid van het kerkgebouw. Op 9 juni 2011 heeft het MAB, naar aanleiding van de zienswijzen, de redengevende omschrijving aangepast.
2.2 In geschil is de monumentwaardigheid van het kerkgebouw dat in eigendom is bij eiseres.
2.3 Artikel 1 van de Monumentenverordening Haarlem 2006 (hierna: de Monumentenverordening) luidt voor zover hier van belang:
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. college: het college van burgemeester en wethouders;
b. monument : zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap en/of (cultuur-)historische waarde;
c. gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen en wordt beschermd.
Artikel 3 van de Monumentenverordening luidt voor zover hier van belang:
1. het college kan, al dan niet op aanvraag, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
3. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de Commissie Welstand en Monumenten.
4. Het besluit van het college bevat een omschrijving van de (cultuur-)historische waarden van de betreffende zaak.
5. Op de voorbereiding van een aanwijzingsbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat het college het ontwerpbesluit ter inzage legt na ontvangst van het advies, bedoeld in het derde lid.
2.4 De rechtbank stelt voorop dat de aanwijzing als gemeentelijk monument berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Aan de rechtbank staat derhalve slechts ter beoordeling of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
2.5 Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft verweerder, met reactie op de zienswijze van eiseres en een aangepaste redengevende omschrijving, het kerkgebouw aangewezen als een beschermd gemeentelijk monument. Verweerder heeft de aanwijzing gebaseerd op het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de commissie ARK) over de redengevende omschrijving en aanwijzing van het pand. In de samenvatting van de redengevende omschrijving staat dat de [adres] de in 1921 gebouwde Wilhelminakerk betreft, een karakteristiek voorbeeld van een kerkgebouw uit het eerste kwart van de 20ste eeuw, gebouwd in zakelijk-traditionele trant, met elementen van de Amsterdamse schoolstijl. De bakstenen kerk, een ontwerp van architect [naam], heeft een kruisvormig dak met leien en een hoektoren met spits. Het kerkgebouw is beschermingswaardig als gemeentelijk monument in de gemeente Haarlem.
2.6 Op verzoek van eiseres heeft [naam], van het Nederlands Adviesbureau Monumentenzorg Interieur Architectuur (hierna: NAMIA), op 15 december 2011 een tegenadvies uitgebracht. Hij merkt- zakelijk weergegeven- op dat niet blijkt dat de ARK de reactie op de zienswijze en de aangepaste redengevende omschrijving inhoudelijk heeft getoetst. Aan het bestreden besluit is een ingrijpend gewijzigde, aangepaste dan wel gerepareerde redengevende omschrijving ten grondslag gelegd. Door de aanwijzing wordt een eventuele herbestemming of aanpassing van het kerkgebouw, ook van het interieur, bijzonder problematisch. Voorts is geen sprake van een architectuur-, bouw- of kunsthistorische waarde omdat het pand geen enkel kenmerk bevat van de baksteenarchitectuur en –ornamentiek van de Amsterdamse School en de betonarchitectuur van de Nieuwe Zakelijkheid. De redengevende omschrijving is selectief omdat het gebouw zowel extern als intern is gewijzigd en deels verstoord. De in de aangepaste redengevende omschrijving genoemde verstoringen en het gebrek aan specifieke stijlkenmerken worden niet aangemerkt als verstoorde, dan wel ontbrekende monumentale waarden. Tevens is geen sprake van stedenbouwkundige of situationele waarde omdat het pand beduidend minder markant of prominent is dan grootschalige gebouwen in de directe omgeving en het pand, gezien de oorspronkelijke maat en schaal van de historische bebouwing. Daarbij komt dat stedenbouwkundige en situationele waarde niet behoort tot de kenmerken van een monument conform artikel 1, lid b van de Monumentenverordening en het begrip “(cultuur-)historische waarde” als kenmerk van een monument in de redengevende omschrijvingen niet wordt onderbouwd. Tenslotte merkt hij op dat er meerdere, meer uitgesproken en gavere voorbeelden van kerkelijke architectuur uit de periode van het Interbellum in Haarlem aanwezig zijn dan de Wilhelminakerk. Een onderbouwde selectie vanuit het totaaloverzicht aan kerken in Haarlem en vanuit heldere criteria heeft niet plaatsgevonden.
2.7 Verweerder heeft dit tegenadvies inhoudelijk laten toetsen door het MAB.
- Op 16 januari 2012 heeft [naam], van het MAB, zijn reactie gegeven op het tegenadvies en het aanvullende beroepschrift van 23 december 2011.
- Bij brief van 25 januari 2012 heeft J.M.M. Jacobs voornoemd zijn reactie gegeven.
- De ARK heeft bij brief van 31 januari 2012, het verslag van haar vergadering van die datum, geadviseerd. De commissie ARK heeft naar aanleiding van voornoemde stukken en de bevindingen van één van de commissieleden naar aanleiding van een aan de Wilhelminakerk gebracht bezoek het volgende geschreven: “De commissie herkent zich unaniem in de door het MAB puntsgewijs weerlegde tegenwerpingen in het hiervoor genoemde rapport van NAMIA en aanvullende beroepschrift, maakt deze tot de hare, en concludeert verder dat er sinds haar in september 2011 uitgebrachte advies niet gesproken kan worden van (zodanig) aantoonbaar onjuist of onvolledig gebleken informatie, gewijzigde omstandigheden of nieuwe vakmatige inzichten of uitgangspunten die aanleiding kunnen zijn voor een heroverweging van het eerder uitgebrachte positieve advies. Hierbij heeft meegewogen dat in het kader van gemoderniseerd monumentenbeleid – in casu behoud door ontwikkeling – een monumentale status naar het oordeel van de commissie niet van nadelige of onredelijk beperkende invloed zal zijn op eventueel toekomstig gewijzigd gebruik bij behoud van het kerkgebouw. De commissie handhaaft daarom haar advies aan de Wilhelminakerk een gemeentelijk monumentale status toe te kennen.”
- Blijkens de brief van 6 februari 2012 onderschrijft verweerder dit advies.
- Op 27 februari 2012 heeft NAMIA zijn schriftelijke reactie gegeven.
2.8 Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3, derde lid, van de Monumentenverordening omdat uit het conceptbesluit tot plaatsing van 11 april 2011 niet blijkt van een door de commissie ARK (voorheen de Commissie Welstand en Monumenten) uitgebracht inhoudelijk advies. Verweerder verwijst in het conceptbesluit naar het positieve advies van 1 juli 2008 van de commissie ARK, maar in dit verslag wordt geen inhoudelijk advies gegeven en evenmin wordt de redengevende omschrijving van het MAB aangehaald, aldus eiseres.
2.9 De rechtbank overweegt als volgt. Bij de onderliggende stukken bevindt zich het op 10 juli 2008 vastgestelde verslag van de openbare vergadering van de commissie Welstand en Monumenten met als bijlage de conceptlijst genomineerde gemeentelijke monumenten. Hierin wordt vermeld dat de commissie positief adviseert over toekenning van een gemeentelijke monumentale status van de bij de inventarisatie opgestelde lijst van geselecteerde panden. Verweerder heeft het conceptbesluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument overeenkomstig afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van 15 april 2011 tot en met 26 mei 2011 ter inzage gelegd met als bijlage de redengevende omschrijving van het MAB van 31 maart 2003. Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres heeft verweerder advies gevraagd aan het MAB. Het MAB heeft op 29 juni 2011 zijn reactie gegeven en de redengevende omschrijving op 6 juni 2011 aangepast. Op 27 september 2011 heeft de ARK opnieuw geadviseerd het pand aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft verweerder de aanwijzing als gemeentelijke monument gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het positieve advies van 1 juli 2008 over de redengevende omschrijving en aanwijzing van het kerkgebouw door de ARK. De (gewijzigde) redengevende omschrijving is als bijlage bij het besluit gevoegd en maakt integraal onderdeel uit van het besluit. De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten of sprake was van het al dan niet aanwezig zijn van een inhoudelijk advies van de ARK alvorens het conceptbesluit ter inzage is gelegd, verweerder deze omissie met het bestreden besluit heeft gerepareerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gevoerde procedure alvorens te komen tot een definitieve aanwijzing als gemeentelijk monument voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is van een lichtvaardig genomen besluit. De beroepsgrond faalt.
2.10 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder, ook in de aangepaste redengevende omschrijving, niet ingaat op het standpunt dat het pand geen bijzondere architectuur- of cultuurhistorische waarden heeft en dat geen sprake is van stedenbouwkundige en situationele waarden. Verweerder heeft zich onvoldoende vergewist van de zorgvuldigheid en juistheid van het advies van de MAB nu de conclusie in de rapportage van NAMIA is dat het pand geen architectuur-, bouw- of kunsthistorische waarde vertegenwoordigt. Verweerder heeft de redengevende omschrijving, ook in aangepaste vorm, ten onrechte aan de besluitvorming ten grondslag gelegd, aldus eiseres.
2.11 In artikel 3, vierde lid, van de Monumentenverordening is bepaald dat het besluit een omschrijving bevat van de (cultuur-)historische waarden van de betreffende zaak. De toelichting op dit artikel vermeldt dat met historische waarden mede wordt bedoeld de locatie die anderszins voor de Haarlemse ontstaansgeschiedenis van bijzondere waarde is.
2.12 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat nu de termen architectuur- en cultuurhistorische waarden niet expliciet zijn omschreven in de Monumentenverordening deze waarden geïnterpreteerd moeten worden. Daarbij wordt gekeken naar het pand zelf en ook naar het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De stedenbouwkundige en situationele waarden zijn onder de architectuur- en cultuurhistorische waarden te scharen. Het zijn allemaal losse elementen die bijdragen aan het geheel, aldus verweerder.
2.13 In de aangepaste redengevende omschrijving die aan het besluit ten grondslag is gelegd, is onder meer aangegeven dat het kerkgebouw van architect [naam], architectuurhistorische waarde heeft als goed en vrij gaaf voorbeeld van een kerkgebouw uit de periode rond 1920, ontworpen in een traditioneel zakelijke stijl met invloed van de Amsterdamse school, zoals die typisch is voor de gereformeerde kerkbouw uit het interbellum. Het gebouw heeft een markante hoofdvorm met kruisvormig dak, expressieve topgevels en een hoektoren. De kerk heeft stedenbouwkundige en situationele waarde omdat het gebouw een hoge beeldwaarde voor het straatbeeld van de Gedempte Oude Gracht heeft waar het gebouw, met het pand van V&D, tot de omvangrijkste en meest in het oog springende gebouwen behoort. Vanwege de oorspronkelijke functie en betekenis van de kerk, gebouwd voor de Gereformeerde kerkgemeenschap in Haarlem is sprake van hoge cultuurhistorische waarde.
2.14 De rechtbank is van oordeel dat het MAB in de aangepaste redengevende omschrijving heeft gemotiveerd waarom de Wilhelminakerk architectuur-, bouw- en/of cultuurhistorische en stedenbouwkundige en situationele waarden heeft. Vast staat dat de door eiseres ingeschakelde deskundige een tegengesteld standpunt inneemt. Het enkele feit dat beide deskundigen van mening verschillen leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet mocht afgaan op het advies van het MAB. Gelet op de motivering die is opgenomen in de redengevende omschrijving, bestaat geen grond voor het oordeel dat het MAB de monumentwaardigheid onvoldoende heeft onderbouwd. Nu niet is gebleken dat het advies van het MAB, een deskundigenadvies, niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins zodanige gebreken kleven dat daarop niet mag worden afgegaan, kon verweerder dit advies aan het besluit ten grondslag leggen. De beroepsgrond faalt.
2.15 Eiseres betoogt dat ook zonder aanwijzing tot monument verweerder eiseres ter zake van het kerkgebouw in een keurslijf dwingt. Verweerder heeft zich er onvoldoende rekenschap van gegeven dat de gebruiksmogelijkheden van het pand ernstig (verder) worden belemmerd met grote financiële gevolgen voor eiseres. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat de waarde van het pand op € 850.000,- moet worden geschat als er weinig tot geen wijzigingsmogelijkheden meer zijn om de bruikbaarheid en alternatieve aanwendbaarheid te verbeteren en op € 1.900.000,- als herontwikkeling mogelijk is binnen de bestaande contouren voor onder andere bedrijfsruimten en appartementen.
2.16 Deze beroepsgrond faalt eveneens. De aanwijzing van het kerkgebouw als gemeentelijk monument betekent niet zonder meer dat (ingrijpende) wijzigingen van het pand geen doorgang kunnen vinden. Niet is gebleken van plannen van eiseres die zodanig concreet zijn dat verweerder daaraan bij de aanwijzing niet in redelijkheid voorbij kon gaan. De problemen met betrekking tot de mogelijkheid van herbestemming en nieuwe beoogde functies daarvan kunnen eerst aan de orde komen bij de belangenafweging die in het kader van een vergunningsprocedure als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenverordening moet plaatsvinden. De rechtbank wijst daarbij op de mogelijkheid van schadevergoeding op grond van artikel 16 van de Monumentenverordening.
2.17 Uit vorenstaande volgt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot aanwijzing van de Wilhelminakerk als gemeentelijk monument. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.18 Het verzoek van eiseres om een proceskostenveroordeling wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met betrekking tot de kosten voor rechtsbijstand.
2.19 Ten aanzien en de kosten van de deskundige ad € 2.429,98 voor het uitbrengen van het tegenadvies van NAMIA van 18 december 2012 overweegt de rechtbank als volgt. Naar aanleiding van het conceptbesluit is in opdracht van eiseres voormeld rapport van 10 mei 2011uitgebracht door [namen] met daarin vermeld dat het gebouw niet representatief is voor zijn stijlperiode en geen of nauwelijks ornamenten of details bevat die van cultuur historische waarde zijn en het gebouw niet tot de omvangrijkste en meest in het oog springende gebouwen behoort aan de Gedempte Oude Gracht. Dit rapport is betrokken bij de zienswijze en de reactie van verweerder hierop in het bestreden besluit. Tot het rapport van 18 december 2011 van NAMIA is opdracht gegeven in reactie op het bestreden besluit. Op grond van artikel 8:75 Awb kan aanleiding bestaan voor het toekennen van een bijdrage in de deskundigenkosten, indien het inschakelen van de deskundige redelijkerwijs noodzakelijk was. Hetgeen in het rapport van 18 december 2011 wordt geconcludeerd is een bevestiging van de door de deskundigen in het rapport van 11 mei 2011 ingenomen standpunten. Gelet hierop en nu niet is gebleken dat het advies van het MAB niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor het inschakelen van NAMIA niet op de voet van artikel 8:75 Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.