2.8 Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3, derde lid, van de Monumentenverordening omdat uit het conceptbesluit tot plaatsing van 11 april 2011 niet blijkt van een door de commissie ARK (voorheen de Commissie Welstand en Monumenten) uitgebracht inhoudelijk advies. Verweerder verwijst in het conceptbesluit naar het positieve advies van 1 juli 2008 van de commissie ARK, maar in dit verslag wordt geen inhoudelijk advies gegeven en evenmin wordt de redengevende omschrijving van het MAB aangehaald, aldus eiseres.
2.9 De rechtbank overweegt als volgt. Bij de onderliggende stukken bevindt zich het op 10 juli 2008 vastgestelde verslag van de openbare vergadering van de commissie Welstand en Monumenten met als bijlage de conceptlijst genomineerde gemeentelijke monumenten. Hierin wordt vermeld dat de commissie positief adviseert over toekenning van een gemeentelijke monumentale status van de bij de inventarisatie opgestelde lijst van geselecteerde panden. Verweerder heeft het conceptbesluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument overeenkomstig afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van 15 april 2011 tot en met 26 mei 2011 ter inzage gelegd met als bijlage de redengevende omschrijving van het MAB van 31 maart 2003. Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres heeft verweerder advies gevraagd aan het MAB. Het MAB heeft op 29 juni 2011 zijn reactie gegeven en de redengevende omschrijving op 6 juni 2011 aangepast. Op 27 september 2011 heeft de ARK opnieuw geadviseerd het pand aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft verweerder de aanwijzing als gemeentelijke monument gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het positieve advies van 1 juli 2008 over de redengevende omschrijving en aanwijzing van het kerkgebouw door de ARK. De (gewijzigde) redengevende omschrijving is als bijlage bij het besluit gevoegd en maakt integraal onderdeel uit van het besluit. De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten of sprake was van het al dan niet aanwezig zijn van een inhoudelijk advies van de ARK alvorens het conceptbesluit ter inzage is gelegd, verweerder deze omissie met het bestreden besluit heeft gerepareerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gevoerde procedure alvorens te komen tot een definitieve aanwijzing als gemeentelijk monument voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is van een lichtvaardig genomen besluit. De beroepsgrond faalt.
2.10 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder, ook in de aangepaste redengevende omschrijving, niet ingaat op het standpunt dat het pand geen bijzondere architectuur- of cultuurhistorische waarden heeft en dat geen sprake is van stedenbouwkundige en situationele waarden. Verweerder heeft zich onvoldoende vergewist van de zorgvuldigheid en juistheid van het advies van de MAB nu de conclusie in de rapportage van NAMIA is dat het pand geen architectuur-, bouw- of kunsthistorische waarde vertegenwoordigt. Verweerder heeft de redengevende omschrijving, ook in aangepaste vorm, ten onrechte aan de besluitvorming ten grondslag gelegd, aldus eiseres.
2.11 In artikel 3, vierde lid, van de Monumentenverordening is bepaald dat het besluit een omschrijving bevat van de (cultuur-)historische waarden van de betreffende zaak. De toelichting op dit artikel vermeldt dat met historische waarden mede wordt bedoeld de locatie die anderszins voor de Haarlemse ontstaansgeschiedenis van bijzondere waarde is.
2.12 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat nu de termen architectuur- en cultuurhistorische waarden niet expliciet zijn omschreven in de Monumentenverordening deze waarden geïnterpreteerd moeten worden. Daarbij wordt gekeken naar het pand zelf en ook naar het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De stedenbouwkundige en situationele waarden zijn onder de architectuur- en cultuurhistorische waarden te scharen. Het zijn allemaal losse elementen die bijdragen aan het geheel, aldus verweerder.
2.13 In de aangepaste redengevende omschrijving die aan het besluit ten grondslag is gelegd, is onder meer aangegeven dat het kerkgebouw van architect [naam], architectuurhistorische waarde heeft als goed en vrij gaaf voorbeeld van een kerkgebouw uit de periode rond 1920, ontworpen in een traditioneel zakelijke stijl met invloed van de Amsterdamse school, zoals die typisch is voor de gereformeerde kerkbouw uit het interbellum. Het gebouw heeft een markante hoofdvorm met kruisvormig dak, expressieve topgevels en een hoektoren. De kerk heeft stedenbouwkundige en situationele waarde omdat het gebouw een hoge beeldwaarde voor het straatbeeld van de Gedempte Oude Gracht heeft waar het gebouw, met het pand van V&D, tot de omvangrijkste en meest in het oog springende gebouwen behoort. Vanwege de oorspronkelijke functie en betekenis van de kerk, gebouwd voor de Gereformeerde kerkgemeenschap in Haarlem is sprake van hoge cultuurhistorische waarde.
2.14 De rechtbank is van oordeel dat het MAB in de aangepaste redengevende omschrijving heeft gemotiveerd waarom de Wilhelminakerk architectuur-, bouw- en/of cultuurhistorische en stedenbouwkundige en situationele waarden heeft. Vast staat dat de door eiseres ingeschakelde deskundige een tegengesteld standpunt inneemt. Het enkele feit dat beide deskundigen van mening verschillen leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet mocht afgaan op het advies van het MAB. Gelet op de motivering die is opgenomen in de redengevende omschrijving, bestaat geen grond voor het oordeel dat het MAB de monumentwaardigheid onvoldoende heeft onderbouwd. Nu niet is gebleken dat het advies van het MAB, een deskundigenadvies, niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins zodanige gebreken kleven dat daarop niet mag worden afgegaan, kon verweerder dit advies aan het besluit ten grondslag leggen. De beroepsgrond faalt.
2.15 Eiseres betoogt dat ook zonder aanwijzing tot monument verweerder eiseres ter zake van het kerkgebouw in een keurslijf dwingt. Verweerder heeft zich er onvoldoende rekenschap van gegeven dat de gebruiksmogelijkheden van het pand ernstig (verder) worden belemmerd met grote financiële gevolgen voor eiseres. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat de waarde van het pand op € 850.000,- moet worden geschat als er weinig tot geen wijzigingsmogelijkheden meer zijn om de bruikbaarheid en alternatieve aanwendbaarheid te verbeteren en op € 1.900.000,- als herontwikkeling mogelijk is binnen de bestaande contouren voor onder andere bedrijfsruimten en appartementen.
2.16 Deze beroepsgrond faalt eveneens. De aanwijzing van het kerkgebouw als gemeentelijk monument betekent niet zonder meer dat (ingrijpende) wijzigingen van het pand geen doorgang kunnen vinden. Niet is gebleken van plannen van eiseres die zodanig concreet zijn dat verweerder daaraan bij de aanwijzing niet in redelijkheid voorbij kon gaan. De problemen met betrekking tot de mogelijkheid van herbestemming en nieuwe beoogde functies daarvan kunnen eerst aan de orde komen bij de belangenafweging die in het kader van een vergunningsprocedure als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenverordening moet plaatsvinden. De rechtbank wijst daarbij op de mogelijkheid van schadevergoeding op grond van artikel 16 van de Monumentenverordening.
2.17 Uit vorenstaande volgt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot aanwijzing van de Wilhelminakerk als gemeentelijk monument. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.18 Het verzoek van eiseres om een proceskostenveroordeling wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met betrekking tot de kosten voor rechtsbijstand.
2.19 Ten aanzien en de kosten van de deskundige ad € 2.429,98 voor het uitbrengen van het tegenadvies van NAMIA van 18 december 2012 overweegt de rechtbank als volgt. Naar aanleiding van het conceptbesluit is in opdracht van eiseres voormeld rapport van 10 mei 2011uitgebracht door [namen] met daarin vermeld dat het gebouw niet representatief is voor zijn stijlperiode en geen of nauwelijks ornamenten of details bevat die van cultuur historische waarde zijn en het gebouw niet tot de omvangrijkste en meest in het oog springende gebouwen behoort aan de Gedempte Oude Gracht. Dit rapport is betrokken bij de zienswijze en de reactie van verweerder hierop in het bestreden besluit. Tot het rapport van 18 december 2011 van NAMIA is opdracht gegeven in reactie op het bestreden besluit. Op grond van artikel 8:75 Awb kan aanleiding bestaan voor het toekennen van een bijdrage in de deskundigenkosten, indien het inschakelen van de deskundige redelijkerwijs noodzakelijk was. Hetgeen in het rapport van 18 december 2011 wordt geconcludeerd is een bevestiging van de door de deskundigen in het rapport van 11 mei 2011 ingenomen standpunten. Gelet hierop en nu niet is gebleken dat het advies van het MAB niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor het inschakelen van NAMIA niet op de voet van artikel 8:75 Awb voor vergoeding in aanmerking komen.