ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5707

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/927
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake hoofdverblijf in gemeente Zaanstad

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 19 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A. van Hoof, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat verzoeker niet zijn hoofdverblijf had in de gemeente Zaanstad, wat zou zijn vastgesteld tijdens een huisbezoek op 16 januari 2012.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de rapportage van het huisbezoek onvoldoende basis bood voor de conclusie dat verzoeker niet zijn hoofdverblijf in Zaanstad had. De rapportage voldeed niet aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep hieraan stelt, omdat er geen vragen aan verzoeker waren gesteld tijdens het huisbezoek en de rapportage summier was. Verzoeker had de inhoud van de rapportage gemotiveerd weersproken, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de nodige waarborgen voor de juistheid en volledigheid van de rapportage ontbraken.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,--, te betalen aan de griffier van de rechtbank. Daarnaast werd verweerder gelast het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,-- aan hem te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De zaak illustreert de noodzaak van zorgvuldigheid bij het opstellen van rapportages door bestuursorganen en de waarborgen die verzoekers moeten hebben in procedures.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 927 WWB
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
19 maart 2012
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.A. van Hoof, advocaat te Opperdoes,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Tegenwoordig: mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en P.M. van der Pol, griffier.
Zitting: 19 maart 2012
Verschenen: Verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder, vertegenwoordigd door mr. Ph. H. Arnold, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
Bij besluit van 27 januari 2012 heeft verweerder verzoekers aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen, omdat verzoeker niet zijn hoofdverblijf heeft in Zaanstad.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. De bezwaargronden zijn aangevuld bij brief van 22 februari 2012. Bij brief van eveneens 22 februari 2012 heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 19 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter:
- het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen;
- verweerder veroordeeld in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 874,-- , te betalen aan de griffier van de rechtbank;
- verweerder gelast het door verzoeker betaalde griffierecht tot een bedrag van € 42,-- aan hem te vergoeden.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
In het bestreden besluit heeft verweerder als zijn standpunt neergelegd, dat op 16 januari 2012 uit onderzoek is gebleken dat verzoeker niet zijn hoofdverblijf voert in de gemeente Zaanstad. Dit standpunt is (onder meer) gebaseerd op het huisbezoek dat medewerkers van verweerder op die datum bij verzoeker hebben afgelegd.
Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat de medewerkers van verweerder hem ten tijde van het huisbezoek ten onrechte geen vragen hebben gesteld over zijn woonsituatie. Hierin kan verzoeker worden gevolgd. Uit de opgestelde rapportage komt immers niet naar voren dat bedoelde medewerkers aan verzoeker vragen hebben gesteld. Wel komt uit de rapportage naar voren dat de medewerkers van verweerder tijdens het huisbezoek een aantal met name genoemde bezittingen (beddengoed, kleding, schoenen, verzorgingsproducten, wasgoed, etenswaren) niet bij verzoeker hebben aangetroffen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt de naar aanleiding van het huisbezoek door verweerder opgemaakte rapportage onvoldoende basis voor de conclusie dat verzoeker niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Zaanstad. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op ter zake vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2008 (LJN: BD9118). Verzoeker heeft de inhoud van verweerders rapportage gemotiveerd weersproken. In het licht hiervan kan aan deze rapportage geen doorslaggevende betekenis toekomen. Hierbij is van belang dat de nodige waarborgen voor de juistheid en volledigheid van de rapportage ontbreken. Deze is slechts opgesteld door twee bijstandsconsulenten en bevat niet een door verzoeker ondertekende verklaring. Voorts is de rapportage uitermate summier. Niet duidelijk is welke vragen aan verzoeker zijn gesteld en wat hij hierop heeft geantwoord. Verzoeker stelt overigens dat hem tijdens het huisbezoek in het geheel geen vragen zijn gesteld.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat binnen twee weken de hoorzitting zal plaatsvinden. Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat verzoeker ongeveer twee weken geleden een nieuwe bijstandsaanvraag heeft ingediend, waarop verweerder zo mogelijk binnen twee weken na heden een besluit zal nemen. In elk geval zal beslist worden over een voorschot.
Bij deze stand van zaken bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Uit het voorgaande blijkt wel dat verzoeker terecht en op goede gronden een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend. Op grond hiervan bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. In dit verband kent de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht twee punten toe: een punt voor het verzoek en een punt voor het verschijnen ter zitting. Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. De zwaarte van de zaak is gemiddeld. Omdat ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verstrekt op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
De voorzieningenrechter bepaalt voorts dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,-- aan hem vergoedt.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.