2. Overwegingen
2.1 Vanaf 1 juni 2010 ontving verzoekster van verweerder een Wwb-uitkering naar de norm voor een alleenstaande. Teneinde te kunnen vaststellen of verzoekster nog steeds recht heeft op de uitkering, heeft verweerder verzoekster bij brief van 23 februari 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 1 maart 2012. Verzoekster is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 1 maart 2012 de Wwb-uitkering van verzoekster per die datum opgeschort en verzoekster opnieuw uitgenodigd, ditmaal voor een gesprek op 7 maart 2012. Verweerder heeft deze uitnodiging – voor zover hier van belang - als volgt geformuleerd:
‘U wordt opnieuw uitgenodigd op woensdag 7 maart 2012 om: 09.00 uur.
Dit gesprek zal plaatsvinden in het gebouw van de Publieksdienst van de gemeente Haarlem (…….) Zorg er voor dat u op tijd op de afspraak verschijnt. Daarmee voorkomt u dat wij u(w) uitkering beëindigen.
Als wij besluiten uw uitkering weer te betalen, dient u er rekening mee te houden dat de uitbetaling op een later tijdstip zal plaatsvinden dan gewoonlijk het geval is. Het is ook mogelijk dat wij uw uitkering verlagen, omdat u niet aan de informatieplicht heeft voldaan.’
Ook op de afspraak van 7 maart 2012 is verzoekster niet verschenen. Bij brief van 10 maart 2012 heeft verzoekster aan verweerder uiteengezet waarom zij niet op de oproepen van verweerder gereageerd heeft en zij heeft aangeboden alsnog de nodige inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft bij brief van 20 maart 2012 de ontvangst van de brief van verzoekster bevestigd en haar medegedeeld dat deze als bezwaarschrift wordt aangemerkt. Verweerder heeft vervolgens bij separate brief van 20 maart 2012 verzoeksters recht op uitkering beëindigd en ingetrokken.
2.2 Verweerder stelt zich in dit bestreden besluit op het standpunt dat verzoekster zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de gesprekken van 1 en 7 maart 2012 en dat zij daarmee de op haar rustende informatieplicht niet is nagekomen. Ter zitting heeft verweerder in dit verband aangevoerd, dat niet is gebleken dat het aan verzoekster niet kan worden verweten dat zij niet op de gesprekken is verschenen.
2.3 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij erkent dat zij op beide gesprekken niet is verschenen. Zij heeft echter reeds op 10 maart 2012 laten weten waarom zij niet op de gesprekken is verschenen. Verzoekster heeft daarbij uiteengezet dat zij op 23 februari 2012 te horen heeft gekregen dat zij een, voor haar ingrijpende, gynaecologische ingreep diende te ondergaan. Zij was daar zeer van ontdaan en heeft enige weken een rustige plek opgezocht om zich op de operatie, die op 23 maart 2012 zou plaatsvinden, voor te bereiden. Hierdoor heeft zij de uitnodigingen van verweerder gemist. Ter zitting heeft verzoekster hieraan toegevoegd dat zij in haar brief van 10 maart 2012 uit eigen beweging inlichtingen aan verweerder heeft verstrekt. Ook heeft zij zich onmiddellijk bij verweerders balie gemeld. Zij stelt door de beëindiging van haar uitkering niet meer in staat te zijn haar huur, ziektekosten en eerste levensbehoeften te betalen. Zij heeft dan ook een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Teneinde te beoordelen of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening zal de voorzieningenrechter de vraag dienen te beantwoorden of verweerders besluit om verzoeksters Wwb-uitkering te beëindigen en in te trekken in bezwaar stand zal houden.
2.7 Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat dit besluit volgt uit het feit dat verzoekster niet is verschenen op de gesprekken van respectievelijk 1 en 7 maart 2012 en dit haar te verwijten valt. Hierdoor heeft verzoekster, zo stelt verweerder, de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Nu verzoekster niet is verschenen kan verweerder het verdere recht op bijstand vanaf 1 maart 2012 niet vaststellen.
2.8 De voorzieningenrechter constateert dat verweerder in de brief van 1 maart 2012 niet heeft aangegeven dat, als verzoekster niet op het gesprek van 7 maart 2012 zou verschijnen, dit zonder meer en onmiddellijk zou leiden tot beëindiging van de uitkering. Integendeel, in de brief van 1 maart 2012 wordt slechts gewezen op de mogelijkheid van het opleggen van een maatregel wegens het niet voldoen aan de informatieplicht. Nu van een fatale termijn voor het verstrekken van inlichtingen derhalve geen sprake was, kon verweerder niet wegens het niet-verschijnen op de afspraak van 7 maart 2012 de uitkering beëindigen en intrekken. Vervolgens heeft verzoekster op 10 maart 2012 aan verweerder een brief gestuurd waarin zij zich expliciet bereid heeft verklaard alle informatie te verschaffen die voor de beoordeling van haar recht op uitkering noodzakelijk is, zodat het recht op bijstand na die datum alsnog kon worden vastgesteld. Verweerder kon, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, derhalve op 20 maart 2012 evenmin besluiten verzoeksters recht op uitkering te beëindigen/in te trekken, omdat zij het verdere recht op bijstand vanaf 1 maart 2012 niet kon vaststellen.
2.9 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan verzoeksters bezwaar van 4 april 2012 een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. Hieruit volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het verzoek daartoe op de hierna te vermelden wijze toewijzen.
2.10 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter in dit geval twee punten toe: een punt voor het verzoekschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting. De waarde van een punt bedraagt € 437,-- en de zwaarte van de zaak is gemiddeld. Nu ten behoeve van verzoekster een toevoeging is afgegeven op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.